Weerzien
(na veertig jaar)
Hij had nooit gedacht zijn oude leraar, aan wie hij
zoveel herinneringen
dankte, nog eens te zullen ontmoeten. Met het eindexamen
was als het ware
een navelstreng doorgesneden. Na de onverwachte maar
traditionele zitting in
de gymzaal in aanwezigheid van trotse ouders en leraren
en na de rijtoer van
de dronken scholieren op de zegekar bleven de leraren
als ontheemd achter,
echter bereid het aloude en kennelijk beproefde procédé
toe te passen op een
nieuwe generatie scholieren.
Een van de handtekeningen op het diploma was van de
leraar die hen steeds op
het hart gedrukt had nooit een d met een t te verwarren
aan het eind van de
Nederlandse voltooide deelwoorden, die hen gevoelig had
gemaakt voor de
klank,en het ritme, de structuur en de melodie van de
taal en die hen vooral
had doen kennismaken met het gedachtegoed dat schuilging
achter die
magistrale roman die zijn leven zou bepalen en waarin de
tegenstelling aan
de orde kwam tussen heftig, bloeiend, hartstochtelijk
gevoel en streng,
strikt, berekenend, scherp verstand, een tegenstelling
die zich als de
bedding van een rivier door het landschap van zijn
toekomstig leven zou
slepen.
Veertig jaar na dato stonden leraar en leerling oog in
oog, onverwacht,
tijdens een receptie.
De leraar, oud, grijs en beverig, verkeerde in het
niemandsland tussen het
door de stralende zon van zijn vroegere intelligentie
beschenen land en de
duistere nacht van de geestesverwarring. Hij herkende
zijn vroegere pupil,
aan wie trouwens door de onbarmhartige tijd eveneens een
gedaanteverwisseling was opgedrongen, niet en zijn hele
verleden met al haar
vergezichten en landschappen dreigde in de peilloze
kloof van de
vergetelheid te zinken tot het voorgoed verloren zou
zijn.
|