Studentenleven
Het is de tijd van al te prille, pas verworven en al te
snel weer uitdovende
liefdes en van het daaropvolgende liefdesverdriet, de
tijd van feesten en
beesten, van vossen en blokken; het is de studententijd
waarnaar zo is
uitgezien.
Bij de bushalte staan groepen jongeren. De blue jeans
overheersen; de
meisjes dragen zilveren spelden in de lieflijke lokken;
het gesprek gaat
over de Liefde, over de tentamens, over het
uitzendbaantje, over de
kamerhuur.
Door onduidelijke en onnodige misverstanden in de
relatie met zijn moeder
ben ik vervreemd van Maurice, mijn stoere neef van
achttien, die te midden
van de studenten moet zijn, die de weg aflegt van de
collegezalen naar zijn
ouderlijk huis, die wellicht de kroegen al van binnen
kent, die wellicht
"amare" al kan vervoegen.
Zou hij weleens denken aan zijn tante, die meer dan
dertig jaar geleden
danste in het "Trefcentrum" met de paars en
oranje beschilderde muren, waar
de "psychedelische sigaret" de ronde deed tot
diep in de nacht onder
begeleiding van de klanken van Jimi Hendrix, en die
discussieerde in de
kamer in de Studentenparochie met haar kameraden uit die
tijd, allen
voorgoed uit het zicht verdwenen?
|