Twee
paaseitjes
Twee paaseitjes gaf je me mee,
liefste, op de lange weg die me wegvoerde van jou,
steeds verder weg, op weg naar mijn eigen
eindbestemming: twee paaseitjes; het ene had een gouden
papiertje om zich heen en het andere een dieppaars.
O goden, die de wereld in de steek hebben gelaten, waar
is troost? Hoeveel tranen moeten mijn ogen schoonspoelen
voor zij het leed van anderen kunnen zien?
Je was zo goed, zo eenvoudig; het kwaad dat bestond bij
anderen kon je nooit zien; in het heldere meer van je
innerlijk kon zich nooit een demon of satan
weerspiegelen.
Je was tevreden met een simpel boeketje van veldbloemen.
Waar is troost in deze wereld?
|