Troost in eenzaamheid
Ik heb mijzelf een kameraad verschaft, waar de wereld er
mij geen gaf. In de
dierenzaak zag ik kooien te kust en te keur en ik koos
er een met gouden
spijlen. De kanaries fladderden wild in het rond toen de
verkoper zijn hand
naar hen uitstrekte en een van hen, waarop ik mijn oog
had laten vallen uit
de grote kooi nam die het vogeltje tot dan toe gedeeld
had met vele
soortgenootjes. Het is een lichtgeel vogeltje met een
groenachtige vlek op
het kopje, als een petje. De fragiele, roze pootjes, de
klauwtjes, die zich
krommen en klemmen om de stokjes, komen te voorschijn
uit de natuurlijke
foedralen van de met veren beklede schachten. Na
thuiskomst met kooi en
vogel scheen de vogel zich meteen thuis te voelen en
zijn nieuwe huisje te
waarderen. Hij dook van de weeromstuit fluks het badje
in, spetterde erin
rond en fatsoeneerde daarna ijverig zijn verenkleed.
Kennelijk beviel zijn
nieuwe behuizing hem veel beter dan de voorheen met
mede-kanaries gedeelde
grote kooi. Het wachten was tot hij een lied zou
aanheffen dat mij zou
troosten in mijn eenzaamheid, dat mij zou ontroeren en
verheugen. En
inderdaad: spoedig hief het beestje een aria aan
waartegen Maria Callas "u"
zou zeggen. Hij strekte het nietige lichaampje omhoog en
zong met geopende
snavel, hartstochtelijk, uitbundig. 's-Avonds hield hij
mij gezelschap,
terwijl ik in mijn boeken zat gedoken, schijnbaar stil
mediterend op het
stokje, met één pootje in de veren, dichtbij het
kleurige schommeltje dat
lijkt op een speelgoedje voor kinderen en kneep de
zwarte kraaloogjes,
schijnbaar slaperig, half dicht.
Het beestje kan mij niet belasteren, niet bekritiseren,
niet vernederen,
niet kwetsen zoals de wereld niet nalaat te doen.
Nu begroet een levend wezen mij als ik opsta en als ik
thuiskom. De wereld
heeft iets van haar kilte verloren.
|