Ommekeer
Hij had tijdens de lange huwelijksjaren de vertrekken
gevuld met het aroma
en het parfum van zijn persoonlijkheid.
Haar liefde was voor haar de parel in de oester van het
leven, die zij
veroverd had op een woestenij van leegte, eenzaamheid en
wanhoop.
Hoewel zij na zijn dood eigenhandig de grond had willen
openkrabben,
waaronder hij rustte; hem op had willen delven zodat hij
voor altijd aan
haar zijde zou voortleven, ging zij op de dag na de
begrafenis naar het
Zorgcentrum. Ze wist dat men daar altijd vrijwilligers
nodig heeft.
Dertig jaar na dato is haar haar, dat de kleur van
ebbenhout had,
zilvergrijs. Nog steeds houdt zij de hand van stervenden
vast en fluistert
hen toe: "Wees niet bang; doodgaan doet geen
pijn...".
|