Angst,
kou en verveling in de Dongevallei
De Dongevallei is een verwilderd landschapspark dat zich
uitstrekt tussen
rijen moderne huizen van bruinrode baksteen, rond een
kabbelende vaart,
waarop een enkele zwaan sierlijk voortglijdt en met
beukenbomen en wuivende
wilgen.
Dit is de bestemming voor de excursie van de
natuurvereniging en met de auto
van een andere deelneemster zullen we koers zetten naar
dit natuurgebied.
Als ik in haar sfeervolle woning arriveer, maak ik
kennis met Dobber; een
klein, nietig grijszwart hondje van een mij onbekend
ras, met snorrenbaarden
die ik mag strelen. Het grote achterraam van de kamer
opent het uitzicht op
een kleine, maar sfeervolle tuin met rustieke houten
tuinmeubelen rond een
tafel.
We vertrekken, en eenmaal aangekomen in de wijk Reeshof
bij het startpunt
van onze wandeling dringt de eerste kou van het seizoen
door mijn dikke
winterjas heen en bereikt mijn botten en plotseling voel
ik de zweepslag van
de angst: zij bezet mijn middenrif en brandt en
schroeit mij de keel dicht
en schrijnt en verscheurt mij van binnen; angst om
evenzovele benoembare als
onbenoembare zaken zoals daar zijn: de in mijn
verbeelding ongetwijfeld
spoedige dood van mijn geliefde vriend en de fatale
ziekte die vast en zeker
niet lang meer op zich zal doen wachten en die haar weg
zal vreten door de
cellen, weefsels en organen van mijn lichaam als een
worm door het hout.
En ik ben volkomen afgeleid van het overigens haast
fluisterende gemompel
van onze cursusleidster, die aan de hand van een boek
ieder grasje en ieder
bloemetje en plantje dat we op onze weg tegenkomen bij
de juiste naam wenst
te noemen, een bezigheid die mij, afgezien van alles,
niet interesseert.
Als we de terugreis aanvaarden, babbelen en keuvelen
mijn reisgenoten, twee
meer dan middelbare dames die na hun pensionering pas
werkelijk toe zijn aan
de geneugten van het leven, opgewekt met elkaar en ik
zit erbij op de
achterbank als een getekende, met een rugzak van angst,
pijn en verdriet.
|