Haar
laatste leerlinge
De dertig jaren in het onderwijs waren snel
voorbijgegaan; geruisloos, als
diende de werkkring als lerares slechts om de tijd te
doden. Generaties
leerlingen waren voor haar ogen verschenen en ze had hen
weer nagewuifd als
de poort van de school weer achter hen dichtviel en zij
een zekere of
onzekere toekomst tegemoet gingen.
Eén leerling was nog gekomen: die leerling was ik.
Mevrouw ontving me in
haar kleine kamer in de Serviceflat, die sober was
ingericht, met witgekalkte muren en een enkel, zij het
kunstzinnig zeer verantwoord schilderij aan de wand en
tinnen voorwerpjes op een kastje.
We begonnen met de Duitse grammatica maar mijn
vijftigjarige brein weigerde
de rijtjes met vervoegingen tot zich te nemen, de
hersenen schrokken er voor terug als een paard op een
Concours Hippique voor een onoverkomelijk obstakel. Maar
de taal; de taal die het voertuig was geweest voor
hoogstaand proza en hartveroverende poëzie en die dat
nog was, maar die eveneens mateloos misbruikt was voor
brute, nazistische
commando's, de taal die, zoals elke taal, kon vleien,
strelen, ontroeren,
liefkozen werd mij toch eigen en ik dacht en droomde in
haar.
Mijn lerares dompelde mij onder in een stortvloed van
lees- en
studiemateriaal; voor onze ogen passeerde als het ware
de optocht van
dichters en denkers die eens, of nog voortdurend voor
het voetlicht van de
wereldgeschiedenis zijn getreden of nog treden.
Enkele woorden spoelden aan in mijn geest als wrakhout
dat de machtige zee
met zich meedraagt en dat de ijverige strandjutter
verzamelt: het bleef mij
bij dat mijn lerares zo verlangde naar een gave wereld,
"eine heile Welt";
de wereld die voor haar, ongetwijfeld mede door een
dodelijke ziekte, voorgoed
verloren was gegaan als een blinkende steen die rust in
modderlagen en door
het vuil besmet wordt.
Hoewel bij het definitieve afscheid honderden hun
belangstelling toonden,
was het favoriete adagium van mevrouw geweest:
"Wees getrouw, maar vertrouw niemand".
|