Herinneringen
aan de vertedering
Op mijn heenreis naar het naburige dorp passeerde ik een
hoog oprijzende
molen met gladde, witte muren waarop spookachtig licht
viel uit vele
schijnwerpers.
Ik ging op bezoek bij mijn klasgenote van de lagere
school, die de nonnen al
evenmin op handen had kunnen dragen, en die, zoals ik
mij herinner, op de voorste bank zat, in de
Gouverneurslaan woonde in een hoekhuis en vaak speelde
met make-up-spulletjes zoals een kammetje, een
borsteltje, mascara, lipstick en wat dies meer zij.
De moeder van mijn vriendin was overleden, drie jaar na
die van mij, en mijn
ex-klasgenote wilde diens nagelaten kleding aan mij
verkopen.
Het vertrek waarin ik arriveerde was op een merkwaardige
manier volgestouwd
met meubilair, maar er heerste toch een grote leegte;
het hart en de ziel
ontbraken eraan omdat de moeder, schoonmoeder en
grootmoeder niet meer
leefde.
Uit heel de houding van mijn vriendin sprak de treurnis
die de transactie
begeleidde: de armzalige nachtjaponnen lagen op tafel
als stilzwijgende
reminiscenties aan ziekte, aan leed, aan ouderdom en
aftakeling. In een
chique tas van een damesmodezaak bevonden zich nog
schoenen, sommige pas
aangeschaft; stille getuigen van misschien wel de
laatste aankoop van de
bejaarde moeder. Er was ook een zwarte winterjas bij die
nu nooit meer het
kwetsbare lichaam van de oude mevrouw zou kunnen
beschutten tegen winterkou.
Het luttele bedrag dat ik neertelde voor de kleding
stelde niets voor, kon
nooit meer een, zij het materieel, tegenwicht vormen
tegen het
onherroepelijke verlies.
Wat resteerde was slechts de armzalige kledij,
herinnering aan een eens
geleefd leven, flauw afschijnsel van de persoonlijkheid
van een tedere,
liefhebbende moeder.
|