Het
"Tikje van Tilburg"
Na ijzige sferen en stemmingen leek het voorjaar in te
treden: de
sneeuwresten die aanvankelijk nog plantsoenen, paden en
parken ontsierd
hadden, smolten weg en de atmosfeer scheen milder te
worden: het gepiep van
kleine vogeltjes was al hoorbaar in de vroege morgen.
Toch kon de bevolking
nog niet van harte het nieuwe seizoen begroeten. Een
merkwaardig soort hoest
legde haar lam: de huisartsen; de trouwe bewakers en
verzorgers van hun wel
en wee noemden de nieuw opgedoken kwaal "het tikje
van Tilburg", alsof een
mild soort waanzin, die nu algemeen was, de bevolking in
haar macht had; een
waanzin die zich niet uitte in waandenkbeelden of
ondoordachte acties, maar
in kuchen, rochelen, niezen en proesten; voorwaar een
ongebruikelijk soort
waanzin. Het warme, donzige bed bood het beste soelaas;
in een netwerk van
warrige dromen verstrikt, leek het lichaam de hatelijke
hoestprikkel te
vergeten en de slaap deed haar zelfgenezende werking.
|