"Ein
Denken an die Kinderzeit" (Hermann Hesse)
Als de schaduwen op de muur vallen en wervelende
patronen vormen, komen de
herinneringen aan de oude tijd.
Er stond een berk voor het huis. Zij deed aan Russische
winters denken. De
schoonheid van de wereld was gaaf, ongebroken en
ongeschonden.
De zwart-wit-foto's uit die verre, vervlogen, voorbije
tijd tonen ons
gezinnetje met een baby, een mollige baby met een
lieflijk wit mutsje om het
bolle, welgedane hoofdje, wiens hulpeloze, stakerige
beentjes uitkomen onder
het jurkje en rusten op mama's schoot. Mijn zus, van wie
ik zoveel hou,
kijkt met de argeloze. onschuldige blik van een
zuigeling de wereld in. En
heel de argeloze, naïeve onschuld van de jeugd wordt
voor mij opgeroepen
door het feeërieke plaatje.
Vader kijkt op de foto met vertedering en zorgzaamheid
in de richting van de
echtgenote en de meisjes.
Ik draag het korenblauwe jurkje met de pofmouwtjes dat
ik mij herinner omdat
het knelde om mijn bovenarmen en ik zoek verlegen
bescherming bij vader.
En daar is mama: nog zo jong, in de feestelijk-elegante
jurk. De gehele
afbeelding doet merkwaardig-weldadig en op een vreemde
manier troostend aan,
ondanks het grote verdriet.
Zo ligt onze kindertijd verborgen in de schaduwen, in de
mist van een ver
verleden; een paradijs van onschuld, van liefde en
lieflijkheid, waarnaar
wij slechts in de stille mijmering van onze gedachten
kunnen terugkeren.
|