Zijn
afscheid
"Ik kom naar je" had ze in haar gebrekkige
Nederlands op de Kerstkaart
gekrabbeld. Twee maanden later, op een nog ijskoude
maartdag, was het
tijdstip van onze ontmoeting aangebroken.
Spoedig bleek dat onze kameraadschap, die mijns inziens
gedurende een
vriendschap van twintig jaar was opgebouwd, afgebroken
was tot de grond,
zodat slechts een desolate ruïne ervan over was en
spoedig bleek eveneens
waarvoor ze gekomen was. Ze liet er geen twijfel over
bestaan dat ze gekomen
was om me de ellendige ziektegeschiedenis van wijlen
haar man, die tot zijn
heengaan had geleid, uit de doeken te doen, vanaf de
eerste, prille,
aarzelende schreden die de ziekte zette in het
grotendeels nog gezonde
lichaam, die nog bestreden hadden kunnen worden met de
middelen die daartoe
dienen, via een fase van wanhoop en vertwijfeling, tot
de uiteindelijke,
martelende lijdensweg, die mijn "vriendin" tot
in alle details beschreef.
Geen gruwelijk element werd vermeden in het verslag,
dat, figuurlijk
gesproken, voortdenderde als een wagon over de rails van
een eenmaal
aangelegde spoorbaan, zonder onderbreking, als een
ongebreideld en
onstuitbaar eenrichtingsverkeer.
Zijn hartstochtelijke afscheid van deze wereld, van de
werkelijkheid die hij
zozeer liefhad, van het zonlicht, van de vogels, van de
bomen, vond voor de
man van mijn "vriendin" de meest geschikte
vertolking in een lied met de
passage: "I'll give the flowers to the
lovers".
Toen zijn benen hem nog nauwelijks konden dragen was hij
nog naar de Heide
gestrompeld, ZIJN Regte Heide, vroeger decor voor zijn
wandelingen met twee
ruige, zwartharige honden, ZIJN honden.
Zo moest hij afscheid nemen, zo wordt hij betreurd en
hij rust voorgoed
onder de glanzend-zwarte grafsteen, niet op een
dodenakker, maar in de tuin
van mijn "vriendin".
|