Een
mislukte sollicitatie (4)
Op een dag struinde ik rond in een buurt die nog
onvermoede
geheimzinnigheden voor mij verborg en belde ik aan op
nummer eenenzeventig.
Mevrouw zit aan haar keukentafel in een grauwe,
ongezellige flat en begint,
zodra ze een menselijk wezen ontwaart in de vorm van
mijn persoon met het
uitstorten van jammerklachten.
De portretten in fotolijstjes op het salontafeltje tonen
de gezichten van de
diep betreurde geliefden en vrienden en een van hen,
wiens beeltenis
gemarkeerd wordt door een zilveren kruisje, was de
laatste kameraad die
afscheid moest nemen, de trouwe vrijwilliger, die
eveneens niet meer te
midden van de levenden is.
De tranen van mevrouw zijn gestold tot ijspegels die in
de spelonken van
haar hart hangen.
Het verdriet wast alsmaar aan: de rivier van het
verdriet zwelt maar aan en
is door geen enkele kunstmatige dam meer te stoppen.
(We hadden nog naar het paviljoen van Peerke Donders
kunnen rijden met de
rolstoel of naar het graf van de zoon in Baarn kunnen
gaan, maar mijn
diensten zijn voor mevrouw nietsbetekenend, als een
zandkorrel in de Sahara
en dus tot mislukken
gedoemd. Ik moet haar achterlaten in een oceaan van
ellende)
|