Momenten
van geluk
De helgele, elegante treinen suisden met zachte vaart af
en aan op het
station van Eindhoven. Ik was op weg naar mijn zus, de
dierbaarste, de enig
overgeblevene van mijn familie die in onze kindertijd
naast me stond, die me
verdedigde als de buurmeisjes mijn dierbare pop hadden
afgepakt. In Heeze
wacht ze trouw op me en haar dartele, speelse hond met
zwarte vacht en
snorrenbaarden kent me na drie jaar nog en begroet me en
ik streel zijn
lieve kop.
De tuin van mijn zus met heldere vijver ligt te glanzen
in het zomerlicht
met een veelheid aan planten en bloemen, alle zorgvuldig
aangeplant en
verzorgd met liefdevolle hand zoals zij verdienen, naar
eigen aard,
behoeften en voorschriften.
Mijn neef, de zoon van mijn zus, is gedurende de tijd
van mijn afwezigheid
van jongen tot man geworden; tot een stoere jongeman van
twintig, die al zo
volwassen is dat hij een documentaire heeft vervaardigd
in het verre
Slovenië. Herinnert hij zich nog de tijd, nog maar zó
kort geleden, dat opa
op handen en voeten door de kamer kroop en hem torste op
zijn rug? Opa rust
onder rulle, zachte aarde.
Mijn zus heeft de mahoniehouten "zilverkast"
met al haar glaswerk en zilver,
een erfstuk dat onze jeugd begeleidde, voor de
gelegenheid opgepoetst en
schoongemaakt en ik kan me nog eens spiegelen in haar
ruitjes en aan de oude
tijd denken.
We gaan wandelen langs een beek die het oude huis van
mijn zus en zwager als
het ware omarmt en de vrolijke hond gaat achter een stok
aan die we vèr
wegwerpen en hij dartelt door het water en legt trouw en
gehoorzaam het stuk
hout aan onze voeten en schudt opgewekt zijn vacht uit
zodat het water in de
rondte spat. Mijn zus maakt in het rulle zand van het
landelijke pad een
tekening van een plattegrond van het nabijgelegen
kasteel. Als
natuurdeskundige en milieuactiviste is ze van veel op de
hoogte waarover ik
totaal onwetend ben. Ze is weer in goede doen en
"wonderbaarlijk genezen" na
een welhaast slopende en onheilspellende ziekte.
We prijzen de dag die ons nog wordt gegeven door
onbekende hand, de
eenmalige dag van onze ontmoeting, van ons samenzijn,
van onze liefde en
vriendschap, maar 's-avonds snelt de trein weer naar
Tilburg en neemt me
mee, brengt me ver van mijn geliefden, ver van de
zomertuin, ver van het
momentaan geluk van die middag
|