Trots
en mislukking
Er wapperen vanen met het trotse logo van de GGZ aan
lange vlaggenstokken op
het parkachtige terrein rond de inrichting
en in de hal, waarin ook het restaurant is
ondergebracht, is in een vitrine
het Latijnse boekwerk te bezichtigen over de man, wiens
naam het instituut
draagt: Ioannes Wierus, en er hangt een certificaat dat
als een diploma de
psychiaters eer bewijst.
Voor mijn vriendin kan men niets meer doen. De
zelfmoordgedachten bezetten
haar brein bij voortduring. Ze heeft ze als vast
programma in het computertje tussen haar oren
opgeslagen. Als ze de kans
krijgt loopt ze, bij wijze van "try-out"
alvast maar even naar de spoorlijn
en gaat, als betrof het een experiment, even op de rails
liggen, of ze
draait zomaar even de gaskraan open, zoals iemand anders
bij de supermarkt
sinaasappels koopt.
De sterke vleugels van haar wil tot leven zijn verlamd:
ze is tot de bodem,
tot de laagvlakte of tot de diepte veroordeeld, kan niet
opstijgen en het
zwerk bereizen maar kruipt en ploetert door donkere
krochten van
zielsverduistering.
De ruimte waarin ik haar ontmoet, is smerig, kaal en
leeg. Verwarde personen
lopen er rond die voor zich uit, schijnbaar in het
luchtledige, zinloze
formules uitkramen. Er valt niets meer te zeggen, niets
meer aan te raden.
Men bonkt uit alle macht tegen een gesloten deur. Het
paradijs is ver, heel
ver en vormt het andere uiterste, een onbereikbaar oord;
het is de hel op
aarde die zich manifesteert in leven en lot van mijn
vriendin.
Als ik wegga zie ik haar als een geslagen hond over de
kale, lege gang in de
richting van haar kamer lopen, een kamer als
een cel, met alleen het hoogstnoodzakelijke; een
gevangenis, een oord van
verdoemenis.
Majestueuze kruinen van oude bomen torenen uit boven de
gebouwen van het
Psychiatrisch Ziekenhuis als willen zij een troost
vormen, een verzachting
van het diepe leed, als willen zij de eeuwigheid
symboliseren die alle pijn
teniet zal doen.
|