Een
taai gewas
Ik kocht een schamele, onderkomen plant, een armzalige
geranium; te midden
van het assortiment dat uitgestald was op de marktkraam
nam zij een
bescheiden plaats in en viel zij niet op. Ik nam haar
mee naar huis en
kweekte haar zorgvuldig op.
Een stengel groeit aan, draagt veelbelovende knoppen en
richt zich naar het
licht. De knoppen zwellen aan en iedere dag wordt een
stukje méér zichtbaar
van het felle rood dat de plant nu siert. Eén bloempje
ontluikt tenslotte;
het ontvouwt zich aanvankelijk kelkvormig en waaiert
later uit. De andere
knoppen zullen zich voegen bij het geheel en het
completeren tot de plant
ontloken en ontwaakt is in al haar glorie: een trotse,
triomfantelijke
geranium.
Nieuwe stengels met nieuwe knoppen zullen opschieten,
nieuwe bloei zal
volgen, telkens weer; toch draagt de plant haar dood mee
in al haar vezels
en zij zal moeten sterven: dor en lusteloos, uitgeblust
zal zij ter aarde
liggen. Zij zal de weg
tenslotte gegaan zijn van al het aardse
|