Afscheid
van een kamer
Vandaag is het een heldere oktoberdag met kou in de
lucht en met matig
zonlicht; vandaag heb ik aangebeld op huisnummer
39 in
de Gouverneurslaan;
ik was dit al langer van plan.
De straat ligt er schijnbaar nog zo bij als vijfendertig
jaar geleden, maar
opeenvolgende bewoners hebben het huis klaarblijkelijk
"in bezit" genomen.
Het reliëf, in steen gebeiteld, dat een manspersoon uit
de Gouden Eeuw
uitbeeldt, siert nog steeds de gevel.
Een oudere mevrouw, kennelijk getekend door haar
leeftijd en door het leven
doet de deur open en kijkt me verbaasd in de ogen. Ik
ben een vreemde voor
haar.
Klaarblijkelijk weet ik mijn verhaal goed en overtuigend
te brengen: "U kent
mij niet, maar ik heb een verzoek aan u. Vijfendertig
jaar geleden was ik
studente; ik studeerde psychologie: ik woonde op de
achterkamer boven;
mevrouw P. was mijn hospita; zou ik de kamer nog eens
mogen zien?"
Mevrouw stemt, buiten verwachting, toe, kennelijk niet
bevreesd voor
misdadige colporteurs, energieleveranciers of
godsdienstijveraars.
Samen beklimmen we de steile trap die nu belegd is met
wollen vloerbedekking
met een dessin van zwart en gebroken wit.
Daar is de overloop; daar is de deur van de achterkamer
en ik open haar; de
kamer is onherkenbaar en ze lijkt nu
veel kleiner dan ze was in mijn herinnering. Ze is
totaal van haar vroegere
sfeer en luister ontdaan en beroofd.
Ongelooflijk dat hier mijn divanbed met de linnen,
gestreepte sprei eens
gestaan heeft en mijn oude bureau, dat mijn
schoolcarrière begeleidde; ongelooflijk dat ik hier
gedroomd, geslapen en
gestudeerd heb, eens, in die lang vervlogen tijd van
mijn jeugdjaren.
Het tweepersoons bed dat nu het vertrek grotendeels in
beslag neemt en haar
voor tweederde opvult, is onopgemaakt en er
slingeren slordig neergeworpen hoogstpersoonlijke
artikelen rond. Ik gun ze
slechts een vluchtige blik en wend daarna,
gegeneerd, mijn ogen af en neem afscheid van de kamer en
van het huis en van
een hoe dan ook onvergetelijk gedeelte
van mijn jeugd en van mijn leven, dat ik in mijn geest
niettemin inlijst als
een schilderij met een gouden omranding.
|