Een
avond in het theater.
Op het toegangsbewijs staat de naam van de bekende
zangeres vermeld alsmede
het nummer en de rij van mijn plaats op het frontbalkon
van het theater.
Ik haast me, op een regenachtige avond, de belofte te
laten inlossen die dit
stukje papier schijnt in te houden, in afwachting (maar
ten onrechte) van
een repertoire van poëtische en dromerige
"luisterliedjes".
De auto van de Deeltaxi schijnt vóór haar aankomst bij
de Schouwburg
verschillende omliggende dorpen te moeten aandoen, zodat
ik te laat
arriveer, als het concert al in volle gang is.
Het spektakel in de grote zaal en op het podium ontrolt
zich onmiddellijk
bij mijn binnenkomst aan mijn ogen.
Mevrouw wentelt zich om haar as als een planeet, haar
lichaam kronkelt als
een slang en zij danst haar wervelende dans op het brede
podium: zij stampt,
krijst en gilt, hooggehakt en met stevige benen, gehuld
in een zwarte,
glanzende panty die uitkomen onder de feestelijke
mini-jurk.
Ik zit stilletjes en zoals meestal zeer verlegen in de
roodpluchen
fauteuil, mijn tas tegen me aangeklemd; een "displaced
person" te midden van
de menigte van twintigers en dertigers die de zaal,
waarop ik neerkijk, vult
en die nu massaal is opgestaan en ritmisch in de handen
klapt op de maat van
de muziek.
Een gitarist uit de begeleidingsband treedt naar voren
voor een gitaarsolo;
hij knielt aan de rand van het podium; de gitaar klaagt
en jankt
hartverscheurend; de zaal is in extase, maar voor mij is
het lawaai dat mijn
ziel pijnigt en verscheurt.
Ik sluip weg, over de roodpluchen trappen en langs de
garderobe.
Eenmaal buiten begroet ik de stilte en de sterrennacht
en ik ga mijn eenzame
weg huiswaarts
|