Woordenwisseling/twee
broers
"Hoe gaat het?" vroeg hij zijn broer.
"Goed!" was het antwoord. Niettemin
hoorde hij in dat ene woordje, in de intonatie van de
stem, in de enige
mededeling die hij van hem kreeg, een wereld vol
rancune, van agressie, van
haat, van jaloezie, van verwijten en opstandigheid. Deze
gevoelens waren als
het ware verenigd in het luttele woordje
"goed!" als de microkosmos die zich
bij nader beschouwen in een waterdruppel bevindt. De
hersenoperatie van zijn
broer had twaalf uur geduurd. Uit de weke, zachte brij
onder zijn schedel
was een klein orgaantje verwijderd en wel uitgerekend
het element dat, diep
ingekapseld en ingeklemd tussen andere noodzakelijke
structuren,
verantwoordelijk is voor de stemming en
stemmingswisselingen. Nu wankelde
hij als een onwillige acrobaat, als een
evenwichtskunstenaar op het slappe
koord van de goede stemming; telkens dreigde hij eraf te
vallen in de kloof
van ontstemming en neerslachtigheid.
Als de broer snauwde, verwondde hij het kwetsbare hart
van zijn broer; met
zijn vriendelijkheid balsemde, streelde en liefkoosde
hij diens ziel. Hij
was de broer die in de schaduw van de oudere broer moest
lopen, verwaarloosd
door de vader, die zijn broer als favoriet
verheerlijkte. Nu joeg hij op
prestaties, eerbewijzen en complimenten als een
ongelukkige vlindervanger,
die de vlinders niet in zijn net weet te verschalken. De
broers hadden zij
aan zij gelopen, zo lang, zo vaak, zo trouw, maar hun
gestalten verwijderden
zich van elkaar, verder en verder tot in
onachterhaalbare verten waarin ze
elkaar niet op konden sporen: voorgoed?
|