Glimlach
uit een verre, vreemde wereld
De eerste kerstkaart lag in de brievenbus en de envelop
toonde een zwart,
lopend schrift, maar dan in drukletters en zij bevatte
een foto van het
gezinnetje van mijn lesbische nicht en haar vriendin en
van hun twee
kinderen, glimlachend en door de fotograaf in een
harmonieuze pose
afgebeeld. Men had mij weten te bereiken; men had
geprobeerd een afstand te
overbruggen die door de jaren van scheiding alleen maar
groter was geworden.
Ik vroeg mij af hoe zij ooit zouden kunnen bevroeden
welke paden mijn voeten
in de tussentijd bewandeld hadden, welke hemelstreken
mijn hart en ziel
doorkruist hadden gedurende de jaren waarin ik hen niet
gezien had. Zij
hadden een teken van leven afgegeven dat de
voortschrijdende vervreemding
niet kon stoppen; ik was in werelden geweest, ver buiten
hun bereik, waarvan
zij geen weet hadden, geen besef, geen kennis; werelden
te midden van de
andere miljarden universa waarin het mensenhart kan
verkeren en nooit meer
zou ik hen kunnen zeggen waar ik vertoefd had. Tevens
vroeg ik mij af of hun
kaart tot schamel troostmiddel moest dienen na mijn
jaren van rouw, waarin
zij niet deelgenomen hadden, waarvoor zij geen
belangstelling gehad hadden.
Merkwaardig plotseling was hun foto tot mij gekomen: een
bewijs dat zij nog
bestonden na jaren van stilzwijgen en radiostilte.
Moest ik antwoorden met mijn portret waarin de lijnen
van het verdriet
gegraveerd staan?
Ik besloot geen kaart terug te zenden.
|