Haar medestudenten schenen allen kopieën te zijn van Boudewijn de Groot, die zong over de Liefde en de Zee en in Posjet circuleerde de psychedelische sigaret.
Tijdens het statistiek-tentamen moest ze zweten en zwoegen tot de onvermijdelijke vier cijfers achter de komma waren verschenen en de menselijke persoonlijkheid werd ontleed volgens
theorieën, die dertig jaar na dato behoren tot het Stenen Tijdperk van de edele, hoogstaande en boven alles te waarderen Wetenschap.
De witgevederde duiven, met de schrikachtige rode oogjes, paradoxaal genoeg vredessymbolen, vormden het willoze object van het zogenaamde vernuft van de hooggeleerde heren wetenschappers en en professoren en moesten op de pijnbank om hun reacties en reflexen te toetsen (toen begreep ook zij Shelley's befaamde en wijze woorden nog niet)
Zo vergleed een jaar totdat in een plechtige zitting het nutteloze papiertje werd uitgereikt dat betere doeleinden had kunnen dienen.
Zij achtte het tijdstip gekomen om te vertrekken toen zij dierenhersenen aan plakjes zou moeten gaan snijden en voor een volle collegezaal een
kleurenblindheidtest zou moeten demonstreren.
Dus ook geen beroepsdeformatie die op zou schieten als weelderig onkruid, dat ongevoelig is voor de zeis van de welwillende tuinman.....
Het waren kinderen die in dat lang vergeten jaar aantraden om plaats te nemen in de collegebanken.....