|
Berichten uit een
Zorgcentrum (vervolg)
Lentestemming
in het Wilhelminapark
In deze lente, die ons
uitbundig, overdadig, overrompelend aandoet;
tevens de lente van het zevenentachtigste
levensjaar van mevrouw M., heb ik haar een
kortdurende vlucht geboden, een geringe uitweg
uit de smerige vergaarbak van ellende, uit de
wachtkamer voor de dood, die het verpleeghuis
vormt en heb ik haar meegenomen in de rolstoel
naar het Wilhelminapark, waarin de narcissen en
overige voorjaarsbloemen in keurige colonnes
zijn aangeplant en hun kopjes verheffen.
En het is lang geleden; het ligt minstens
vijftig jaar terug in de tijd, maar mevrouw
herinnert zich, hoewel de dag van gisteren haar
niet meer voor ogen staat, de zwanen in de
vijver, die eens bij haar bezoek aan het park de
vleugels wijd uitsloegen. Het moet een haast
voorwereldlijke indruk hebben gemaakt. Ook de
carrousel is er nog, met de groene, blauwe en
rode metalen figuren van dieren, een beetje
verroest, geen trekpleister meer voor de jeugd.
Door de omliggende straten, die eveneens voor
mevrouw beladen zijn met oude herinneringen,
vervolgen we onze weg.
De Theresiakerk, nu verbouwd tot
appartementencomplex, rijst hoog op en domineert
en bekroont het vierkante plein met haar
gestalte. Een roodbruine kat komt ons tegemoet,
besnuffelt aarzelend het wiel van onze rolstoel
en de benen en voeten van mevrouw, maar
hartelijk knuffelt mevrouw, die overigens niets
meer om te knuffelen heeft in deze wereld, het
dier, dat onder haar strelende handen het kopje
neigt, het lenige lichaampje kronkelt.
Als ik mevrouw terugbreng in de huiskamer, die
niets heeft van een huiskamer, maar méér van een
gevangenis, grijpt zij mij bij beide handen en
bedankt ze voor minstens de vijfde keer voor het
uitstapje. Een verpleegster beziet het hele
tafereel alsof zij water ziet branden, maar mij
is de spraak benomen van ontroering.
Morgen zal mevrouw zich de lentesfeer van de dag
ervoor in het park en op het plein ongetwijfeld
niet meer herinneren.....
|
|