|
Alleen nog een vogel
Ik was op die voorjaarsdag gekwetst als nooit voorheen en mijn hart was nog
meer beschadigd als gewoonlijk door een onafzienbare reeks van kwetsuren die
zich opgestapeld hadden als betrof het een blokkentoren, een alternatief
soort Toren van Babel of een onzalig en vermaledijd, verfoeilijk bouwwerk
dat in de loop van mijn 58-jarige leven opgericht was door mijn haatdragende
medemensen om mij te pesten, te kwellen en te gronde te richten.
Vooral de woorden van de mensen, die op me zijn afgevuurd als ongeleide
projectielen, als gifdragende pijlen, in een woordenstroom zonder einde
gedurende de lange, lange dagen, maanden en jaren, hebben mijn aanvankelijk
nog argeloze, naïeve hart verbitterd en verbrijzeld.
De kleine, citroengele vogel is mij gebleven als enige kameraad. Hij schudt
zijn veren op met een zacht, ritselend geluidje of pikt driftig en
geagiteerd in zijn verenpak. Hij beweegt zijn nietige lijfje uitbundig heen
en weer in een voorjaarsdans en zingt opgetogen een voorjaarslied. Hij
scherpt de snavel aan het meerschuim. Niet in staat wonden toe te brengen,
leed toe te brengen, te kwetsen, leeft hij zijn onbeduidende, maar voor mij
zo betekenisvolle leventje ten einde.
|
|