|
Ontmoetingen bij de bushalte (vervolg)
Er was een nieuwe dag aangebroken; eigenlijk - na al het leed - buiten mijn
verwachting; een zomerdag en het licht speelde frivool over de wereld en
wierp er schaduw en licht in een warrelend, wervelend patroon overheen.
Ik had plaats voor haar gemaakt op het bankje bij de halte van lijn zes en
ons gesprek kwam op de kermisattractie die in de verte hoog uitstak boven de
bebouwing die ons blikveld begrensde en ze verklaarde dat ze er beslist niet
in zou durven en vervolgens zonder enige overgang dat haar broer op sterven
lag. De overige familie bekommerde er zich niet om naar haar zeggen en zelf
vond ze "dat hij maar een keer moest gaan". Ze had een samengeknepen mondje
gelardeerd met diepe rimpels en ging in de gearriveerde bus aanvankelijk
vis-à-vis met me zitten, maar besloot daarop om God-weet-welke reden
kennelijk dat ze mij niet in het gezicht wilde zien en ze ging verzitten. Ik
had haar bij het uitstappen nog verklaard: "Ik wens u in elk geval alle
sterkte"
Het stralende zomerweer vormde mijn enige troost, zoals al eerder het geval
was geweest.
|
|