De fluwelen handschoen en
het pak slaag
Eens per zes weken mocht
ze komen. De trein snelde door afwisselende landschappen
en bracht haar naar de spreekkamer die rijkelijk
voorzien was van absurdistische en surrealistische
kunstwerken. Aanvankelijk had haar ziekte haar in haar
ban en was ze blind, doof en onwetend ten opzichte
van de onduidelijke weldaden die de dokter voor haar in
petto scheen te hebben, maar niettemin werd ze
voortgedreven door een wilskrachtige, verbeten
verwachting van een betere toekomst. Later ontwikkelde
de voorheen schimmige gestalte van de psychiater zich
tot schijnbaar de enige troost en liefde in haar leven
maar de aard en oorzaak van deze merkwaardige
metamorfose bleven haar onduidelijk. Ze smachtte bezeten
naar wat zij ging ervaren als de enige liefde die zij
ooit gekend had. De dokter overlaadde haar met grandioze
complimenten, maar wat zijn de waarde en de duur van een
compliment, afgezet tegen de horreur en terreur van het
maatschappelijk leven? Vanuit deze luxe, lauwe luwte,
vanuit dit warme bad zou haar toch telkens weer de koude
douche van haar dagelijkse omstandigheden overvallen.
Na het altijd te korte
uurtje in de spreekkamer bevond zij zich dan weer
wanhopig op het perron waar duiven nestelden in de
metalen ornamenten boven haar hoofd en zenuwachtig en
schuw voor haar voeten trippelden, in de hoop op wat
broodkruimels uit het lunchpakket van de forensen. De
lange reis moest weer aanvaard worden; de lange leegte
als van een woestijn lag voor haar; weer zes weken
zonder Voedsel, weer zes weken zonder Liefde.
(Terugkijkend op die tijd is alleen de marteling, de
kwelling overgebleven, als vuil dat komt bovendrijven in
een overigens heldere beek).
Brieven zochten en vonden
hun weg naar Den Haag, steeds meer brieven, in een nooit
eindigende stroom, ze werden gezonden en bezorgd, maar
nooit beantwoord.
De beroepsethiek van de
dokter verhinderde de wederkerigheid waar de Liefde om
smeekte op een onduidelijke maar martelende manier.
Toen werd de dokter ziek.
Hoewel de patiënte bleef
kijken naar de gemanicuurde, gesoigneerde jonge handen
van de arts en de krachtige groengrijze ogen achter
brillenglazen, voor haar symbolen van eeuwige jeugd,
drong zich de hortende ademhaling van haar
"geliefde" aan haar op en het genante ruisen
dat kennelijk veroorzaakt werd door haar aftakelende
hart.
In deze situatie mocht
zij niets betekenen en ook zij verdroeg de schending van
de mensenwet moeilijk: zij wilde ook geven niet alleen
ontvangen.
Bij het laatste
telefoongesprek zei de dokter slechts "Schat!"
met de gevoelens die een heel leven, een hele toekomst
zouden moeten dragen
|