Mijn taalkundig verleden
Thuis spraken we het
dialect van zuidelijk Brabant: we zeiden "oew"
en "hedde gij"; een taal die we ons als
kinderen razendsnel eigen maakten, te midden van de
buurt- en klasgenootjes met wie we knikkerden,
rolschaatsten en de zweep om de felgekleurde tollen
sloegen, maar onze Friese oma, die zonder een ziekte,
zwakte of misselijkheid drieënnegentig is geworden, was
streng en recht in de grammaticale, idiomatische en
spellingregels. Ze was onderwijzeres geweest en ik
vormde op vijfjarige leeftijd een willig object voor de
voortgezette uitoefening van haar vak. Mijn kleine
tafeltje en stoeltje dat Sinterklaas gebracht had zou
pas veel later vervangen worden door een kolossaal
bureau dat mijn studeerkamer zou sieren. Oom Philippe
die vertegenwoordiger was in schoolspullen zorgde voor
massa's hagelwit papier met doorschijnend watermerk en
voor een weelde aan kleurige potloden. Ik ruik nog de
heerlijke geur van hun cederhout. "Taal in nieuwe
banen" stond op de kaft van het lichtblauwe
schoolboekje in de tweede klas. Juffrouw S. uit Breda
was best tevreden over mij maar pas veel later zou ik
woordeloos communiceren met meneer F. via mijn opstellen
waarin ik hem mijn ziel toevertrouwde: een merkwaardige
onuitgesproken uitwisseling die nooit een persoonlijke
uitbreiding vond tot het brute, onbegrijpelijke
plotselinge afscheid na het eindexamen. Maar hij
honoreerde mijn wankele, flauwe aanzetten tot een eigen
schrijfstijl.
Het is 36 jaar geleden.
Vandaag probeer ik de enig juiste gestalte te hakken uit
het ruwe rotsblok van de taal. Ik wil graag dat zij mij
als een koelie bedient en aan mijn voeten ligt als een
overtuigde minnaar, maar zij laat zich niet altijd
temmen en africhten als een parkiet of papagaai die uit
mijn hand eet.
|