Belevenissen in de stad
Vertwijfeld en met ogen
vol tranen bevond ik mij vis-à-vis met een manshoge
etalagepop, die aan de andere kant van het glas
"Abraham" stond voor te stellen, maar het was
niet het gewicht of het getal van de halve eeuw van mijn
leeftijd die mij neerdrukte. (Welke betekenis dit
uiterst armzalige en hoe dan ook geheel ontoereikende substituut
van menselijkheid voor mij nu of ooit in de toekomst nog
zou kunnen hebben, bleef mij geheel onduidelijk)
Later zag ik drie etalagepoppen, gehuld in elegante,
pastelkleurige pantalons met bijbehorende colberts.
Alsof discriminatie hier, te midden van deze levenloze
gestalten bij uitzondering geen rol mocht spelen, waren
de gezichten van de poppen mokkabruin.
Een vrolijke jongen met accordeon die hij energiek
uitrekte en ineendrukte op de klanken van opwekkende
muziek zat op de grond en glimlachte alsof hij de
achteloze voorbijgangers die hem nauwelijks een cent
toebedeelden wilde bemoedigen en wilde wijzen op het
zinloze van hun doelloze jacht op meer en beter, maar
het winkelend publiek was kennelijk doof en blind voor
zijn onuitgesproken vriendelijke vermaningen en jakkerde
voort langs de etalages als een ten onrechte en door een
onbekende jager opgejaagde kudde of als slaven ten prooi
aan de onberedeneerde drang om hun bezittingen eindeloos
te vermeerderen, dan wel als ijzervijlsel willoos en
onbewust aangetrokken door een krachtige magneet.
Ik had zo vaak te midden van deze mensenmenigte gezocht
wat ik nooit vond; slechts het armzalige idee onder
medemensen, onder soortgenoten te zijn was soms
voldoende om de scherpste kanten van mijn grondeloze
eenzaamheid af te slijpen.
Gaapt
niet tussen de uitersten van verlatenheid en de
volledige weldadigheid van een altijd denkbeeldige want
nooit werkelijk goddelijke liefde een kloof die met
lichtjaren niet te overbruggen is?
|