Persona non grata voor altijd en eeuwig?
De straat en het huis, zo vlak bij de desolate kerk van de Hoefstraat (die
paradoxaal genoeg het alfa en omega op haar deur draagt) munten uit door een
verstikkende somberheid en leiden tot een een welhaast adembenemende
droefenis. Ik zal nooit vergeten dat ik er afgewezen ben.
We waren vaak naar de eveneens troosteloos aandoende supermarkt, ingeklemd
tussen de huizen aan de Besterdring, geweest en ik had trouw en zorgvuldig
de groenten en het fruit voor haar gewogen en een etiket op de plastic
verpakking geplakt; ik had de aankopen later op de lopende band gezet ter
afrekening en ze in de boodschappentas gedaan, waarna het weer stapvoets
door de miserabele straten naar haar woning ging.
Toegegeven: we hadden elkaar weinig te zeggen. De nooit eindigende
schoonmaakwerkzaamheden in haar woning en het kennelijk noodzakelijke
snoeiwerk aan de ongeveer levenloze struik op het kleine, betegelde plaatsje
konden mij niet boeien.
Ze wilde mij niet meer zien.
De kaars en de kaart uit Lourdes die ze me eens schonk staan als armzalige
en aandoenlijke souvenirs in mijn kamer; een herinnering aan Eline met wie
ik het zo goed meende, maar die mij afdankte.
Ze wilde mij niet meer zien en het rijt bij mij de wonden open; ik zie de
kamers en de tafels weer voor me waaraan de ontslaggesprekken gevoerd zijn,
keer op keer; de tafels waar de, eens zo vriendelijke en vreedzame heren
omheen zaten die mij uitscholden, die mij afsnauwden omdat ik niet gewenst
was; omdat ik niet binnen de cultuur paste; persona non grata als ik
kennelijk voor eens en altijd was.
(Ik houd me schuil in mijn kamer, waar heerlijke warmte mijn lichaam
doordringt; ik houd mij schuil voor de gewelddadige, wrede, onheilspellende,
harde buitenwereld)
|