Het nieuwe "appartementje"
Het is een kale, klinische bedoening in het nieuwe "appartementje" van mijn
zwakzinnige broer, maar de verplegers die hem dag en nacht begeleiden en die
om hem heen staan als plaatsvervangende ouders en zussen, bij ontstentenis
van zijn familie, die er niet altijd kan zijn, prijzen het aan en zelf is
hij er trots op.
Het ligt aan het eind van een lange gang en in een hoek van een van zijn
kamers staat een tafel met stoelen, met skai-leer bekleed waaraan hij kan
knutselen en lezen.
In een muurkast zijn armzalige, aandoenlijke bezittingen; de tijdschriften
die wij, de zussen, steevast voor hem meebrengen en nog enkele prullaria
waaraan hij zeer gehecht is; het laatste bezit van een verloren man, die dag
en nacht moet uitkijken op de spoorlijn in de verte waar tot in der
eeuwigheid de treinen passeren; zij zijn op weg naar Tilburg en Den Bosch
(de namen van de steden kent mijn broer, maar meer ook niet), naar een
wereld waaraan hij nooit meer zal kunnen deelnemen; een wereld van onder
meer gezelligheid, vertier en consumptie, voorgoed voor hem afgesloten en
ontoegankelijk.
Een klein tweezitsbankje completeert de inventaris van zijn "woning", van
zijn koude, kille "thuis" in de wereld. Nooit zal hij daarop zitten naast
een vriend of vriendin.
(Herinnert hij zich nog de kamers van zijn ouderlijk huis, herinnert hij
zich nog het zonlicht uit dat vroege jaar in de groene tuin waarin hij eens
speelde? Herinnert hij zich de stem van zijn moeder die kinderliedjes met
hem zong, van de moeder, wiens zilverwitte as sinds lang rust in de rulle
aarde, van de moeder die als een lieflijke madonna het kind in de armen
hield en er teder op neerkeek?).
Dit is er geworden van het jongetje, van de zoon, van de stamhouder, van het
eens zo verwelkomde kind, dat nog gekomen was na de meisjes in het
lang-vergeten jaar 1956, van de jongen die de mateloze en glorieuze
verwachtingen van zijn ouders niet in het minst waar heeft kunnen maken. Hij
werd hen tot levenslang verdriet en ongelukkig stemmende zorg en obsessie;
hij is mijn arme, verloren, verdoemde, verdwaasde broer die nooit sterk,
mannelijk en beschermend naast ons, zijn zussen, heeft kunnen staan.....
|