INHOUD BROECKX
HOME
AUTEURS

 

De Wandeldriedaagse
Tragiek of triomf van de medemenselijkheid?

In de gangen en zalen van Woonzorgcentrum "H." is het een uiterst kale bedoening en ik kan me nauwelijks voorstellen hoe een bejaarde hier sfeer of warmte kan vinden. Ik heb me aangemeld als vrijwilligster voor de "Wandeldriedaagse" en mijn naam blijkt inderdaad vermeld te zijn op een lange lijst bij de receptie naast die van mevrouw J. die mij is "toegewezen".
In de grote zaal waar velen het restaurant bezoeken staan enkele ouderwetse kuipstoeltjes waar ik wacht tot het evenement gaat beginnen en waar enkele gedateerde tijdschriften liggen die een glamour, jeugd en schoonheid propageren die in dit voorportaal van de hel wel uiterst ver te zoeken zijn....
Ik kan mijn tranen nauwelijks bedwingen wegens eerder doorgemaakt onstuitbaar en overweldigend verdriet en verlies als ik kennis maak met het negentigjarige dametje wiens tochtgenote ik zal zijn vanmiddag.
Na enige voorbereidingen zal de lange, kleurige stoet zich in beweging zetten en stapvoets, achter de rolstoelen, zullen we de wijk doorkruisen, over landelijke paden die omzoomd zijn met wilde, weelderige, uitbundig woekerende vegetatie.
Ik tors de fragiele vracht van het lichaam van mevrouw J. in de rolstoel vóór me en kijk neer op haar zachte, grijze, gepermanente haar. Ze vraagt me telkens weer of we bij St. Jozefzorg zijn en ik moet dit telkens weer ontkennen. Ze verzekert me dat ze een echte Tilburgse is, geboren aan de Gasthuisring en dat ze graag "De Heuvel" nog eens zou zien. Tot haar teleurstelling zullen we daar vandaag niet komen. We houden halt op een plein, worden getrakteerd op chips en limonade en tot mijn schrik gaan enkele verpleegkundigen, gekleed in het oranje wegens het mateloos populaire en actuele WK Voetbal de polonaise dansen in het brede pad dat tussen de rolstoelen is ontstaan. Ik voel me opgelaten en zit erbij met een verkrampt gezicht van verdriet en van ontroering om het lot van mijn protegé en kan me niet dwingen tot de glimlach en het jolijt die kennelijk van mij verlangd worden. Mijn ernst, ontroering en verdriet contrasteren op merkwaardige wijze met het jolijt, de vrolijkheid en de "leut" alom. Een chanson weerklinkt; "Schön ist die Jugendzeit" dat me herinnert aan mijn derde levensjaar.
Een oude dame met koket donkerblauw hoedje met opstaande rand op tegenover mij staart me onophoudelijk en hardnekkig in het gezicht als was ik een rariteit, een curiositeit met mijn inderdaad ongetwijfeld gespannen gezicht waarop de glimlach maar niet wil verschijnen en een meneer naast mij, duidelijk door de wol geverfd, overziet het spektakel met een geamuseerde en superieure glimlach en steekt een sigaret op.
We aanvaarden de terugweg en bereiken het gebouw van het Woonzorgcentrum. Mevrouw heeft steeds, gedurende de tocht, in de doorgroefde, verkrampte handen een plastic portemonneetje omklemd gehouden. Ze haalt daar nu een biljet van tien Euro uit en wil het mij in de hand drukken.
"Nee, mevrouw, dat mag ik niet aannemen, ik ben vrijwilligster", verzeker ik haar.
En ik neem afscheid en moet haar achterlaten in de kale, sfeerloze kamer bij haar metgezellen, maar ik beloof mezelf dat ik zal terugkeren, hoe dan ook, naar de kamer waarin mevrouw de hele dag achter een tafel zit......