HOME
KUNST
FOTO
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

 

Jan Henebiens -  3 Verhalen

Afgerekend - Broederliefde - Weerspiegeling van Chadidja


Afgerekend

 

Het liep al tegen tienen toen de twee het restaurant binnenkwamen, beiden gestoken in goedgesneden zakengrijs met fijne krijtstreep, glimmende zwarte brogues, zijden strop.

Het sfeervol ingerichte etablissement was nagenoeg verlaten; de laatste gasten stonden op het punt om weg te gaan. Van het vuur in de imposante zandstenen open haard restten slechts wat donkerrood nagloeiende kooltjes in een dikke laag grauwe as.

De kleinste van de twee, een man van midden veertig met een gevaarlijk uitzakkende taille, liep drukgebarend naar een tafeltje, op enige afstand gevolgd door een bedeesd om zich heen kijkende, rijzige, grijze heer van in de vijftig.

‘Ze serveren hier een uitmuntende lamsrug piccata’ hijgde de corpulente man, terwijl hij zich half omdraaide naar zijn metgezel. ‘Ik kan trouwens ook de kalfsmedaillons aanbevelen. Of wat te denken van hazenrug met oesterzwammen.’

‘De keuken sluit om tien uur, meneer’ opperde een Caribisch ogende ober, die de servetten van de tafels aan het verwijderen was.

‘Nou dat kan dan nog net’ lachte de man en ging brutaalweg zitten.

‘Komt van Curaçao, die knaap’ zei hij tegen de oudere man, die aarzelend een stoel achteruit schoof.

‘Ze worden steeds brutaler, die donkere gasten. Wat denkt hij wel, als ik nog een vorkje wil prikken met een zakenrelatie. Zeker ik, als vaste klant. Als u eens wist hoe vaak ik hier kom. Hij eet er zelf toch ook van. Zo’n zakendeal moeten we vieren zou ik zeggen, wat u.’

‘Misschien kunnen we toch maar beter gaan’ reageerde de ander.

‘Ben je mal, tien uur is tien uur. Dan zijn ze maar wat later klaar vandaag.’ Hij zwaaide wild met zijn arm in de richting van de ober en riep ‘Zeg, kun jij even de bestelling opnemen.’

Zonder de reactie af te wachten draaide hij zich terug naar zijn tafelgenoot. Hij keek triomfantelijk om zich heen, vlocht zijn mollige vingers ineen en leunde voorover. Met knuisten die eruit zagen als enorme babyhanden nam hij bezit van de tafel.

De oudere heer sloeg gegeneerd de ogen neer.

 

‘Dat is toch ook wat, daar in New York met die WTC gebouwen’ begon de dikkerd tegen zijn gast. ‘Laat mij daar nou een paar maanden geleden nog zijn geweest. Dat die dingen er niet meer zijn. Onbegrijpelijk! Als je die entree binnenkwam, die hal! Dat geloof je gewoon niet. Grote marmeren zuilen met bronzen ornamenten, prachtige edelmetalen deuren, geelkoperen liften met enkeldiep tapijt en met tropisch hout afgewerkt. Geweldig! Bastions van economische macht, symbolen van westerse technologie en superieure beschaving.’

‘Het is vreselijk wat daar gebeurd is’ zei de ander. ‘Je mag er niet aan denken, al die mensen, al dat leed. Duizenden liggen er nog onder het verwrongen staal en beton. Superieure beschaving, zoals u dat uitdrukt, bestaat denk ik niet. Ook nu blijkt maar weer, dat uiteindelijk alles vergankelijk is. Hoeveel beschavingen zijn er zo al gekomen en ook weer verdwenen in de grote peristaltische beweging van de geschiedenis. Egyptenaren, Grieken, Romeinen, Azteken, Etrusken, noem ze maar op, allemaal zijn ze weggeëbd in de tijd. Geen enkele beschaving kan de eeuwigheid claimen, ook de westerse niet. Het zou de mens wat nederiger moeten maken, maar we leren helaas maar weinig van het verleden. Het is de arrogantie van de macht, ben ik bang. En arrogantie leidt tot blindheid.’

 

Stuurs voor zich uitkijkend meldde de ober zich aan hun tafeltje. ‘Hebt u al een keuze gemaakt, heren?’ vroeg hij op afstandelijke toon.

‘Zie je wel’ grinnikte de corpulente man ‘ik kom hier zó vaak. Die zullen ons echt niet wegsturen. Wat nemen we, kalfsoestertje?’

Nog voor zijn disgenoot kon reageren, zei hij zonder de ober aan te kijken ‘Twee kalfsoestertjes, graag, met wat extra pommes frites.’

‘En breng ons vast een fles Margeaux; een ’92, als je die nog hebt!’ riep hij de man na.

 

‘Maar we krijgen ze wel, die rotzakken die dit op hun geweten hebben. Daar zorgt Bush wel voor. Echt een man naar mijn hart, die Bush’ ging hij verder.

‘Niet zo naar het mijne’ reageerde de ander voorzichtig.

‘ "Whip their asses good!" Mijn idee! Dat is pas tekst! Zo moet je dat aanpakken.’

‘Vreemde uitlating, voor een wereldleider’ zei de oudere heer. ‘Het klinkt als de taal uit een goedkope spaghettiwestern, grammaticaal gezien ook’.

Zijn tafelgenoot deed alsof hij dit niet gehoord had. ‘Wat een land, wat een primitief zootje!’ reageerde hij.

‘Een geteisterd land, dat wel’ opperde zijn gast ‘maar primitief? Het is een land met een lange, rijke historie, dat nu helaas in zijn ontwikkeling is teruggeworpen door godsdienstfanaten. Het heeft wel prachtige cultuuruitingen voortgebracht. Als je de blauwe Vrijdagsmoskee van Kandahar kunt bouwen, of de gigantische Boeddhabeelden bij Bamiyan kunt maken, dan ben je het primitieve stadium al lang voorbij. Jammer dat ze door de Taliban verwoest zijn; die beelden, bedoel ik. Zo zie je maar weer waar fundamentalisme en xenofobie toe kunnen leiden. Wist u trouwens dat Afghanistan veel poëten en wiskundigen heeft gekend. U moet De Geschiedenis van Afghanistan van Willem Vogelzang maar eens lezen.’

‘Nou misschien zijn ze niet primitief, dan. Maar wel al die terroristen huisvesten. Een bom erop! Plat die handel!’ riep de ander en ondersteunde zijn spierballentaal met zo’n dreun op de tafel dat de borden stonden te trillen.

‘En de onschuldige mensen dan, de vrouwen, de kinderen, de ouderen?’

‘O, die vluchten wel naar Nederland, net als al die andere gelukszoekers die hier van onze voorzieningen komen profiteren’ grinnikte de ander. ‘Ah, hier komt onze wijn!’

 

De ober stond juist de glazen te vullen, toen een vermoeid ogende kok de eetzaal binnenschuifelde met in elke hand een zilveren dekschaal. Zonder iets te zeggen zette hij de schalen tussen de twee gasten in, knikte en liep terug naar de keuken.

Met een nonchalante zwier verwijderde de ober de deksels en begon met onderkoelde blik aan zijn uitserveerritueel. Weldra hing een exquise vleesaroma als een zwaar parfum boven de tafel.

 

‘Jammer dat u daar zo over denkt, over asielzoekers bedoel ik’ zei de grijze heer. ‘Vindt u niet dat wij als vrije, goedbedeelde westerlingen de morele plicht hebben om humanitaire hulp te bieden als daar om gevraagd wordt?’

‘Dat vind ik niet nee. Waarom zouden we? En waarom per se hier! Wij kunnen toch moeilijk de hele wereld opvangen; ze allemaal laten meegraaien uit onze pot. Wij hebben er zelf ook hard voor moeten werken. God weet wat we allemaal binnenhalen; moordenaars, verkrachters, en weet ik wat nog meer. En behoeftig zijn ze ook niet echt. Het kost sloten geld om hierheen te komen, en dat hebben ze dan ineens wel. Meestal zijn het van die donkere, vervaarlijk uitziende jonge mannen. Vrouwen en meisjes zie je bijna niet. Wat moeten ze toch allemaal hier. Onze cultuur is zo veel anders dan die van hen. En aanpassen, ho maar. Dat willen ze ook helemaal niet!’ riep hij opgewonden.

Zijn tafelgenoot fronste de wenkbrauwen.

‘Ze hebben nog noten op hun zang ook.’ raasde hij verder. ‘Ze willen van alles, krijgen van alles, en weten binnen de kortste keren waar ze moeten zijn. Het lijkt er steeds meer op dat wij ons moeten aanpassen aan hen. Straks staat heel het land vol met zwarte scholen en moskeeën.’

Zijn hoofd was helemaal rood geworden en zijn bolle wangen leken ieder moment te zullen openbarsten. ‘Opzouten, zou ik zeggen!’

Zijn disgenoot keek hem aan met een blik vol ongeloof. Hij stond op het punt om te reageren, maar bedacht zich en zweeg.

 

*

 

‘Heb ik teveel gezegd over dit restaurant?’ zei de dikkerd. ‘Het kost natuurlijk wel wat, maar och, onze klanten betalen mee, nietwaar.’

Nog gniffelend om zijn eigen tekst legde hij zijn servet neer, draaide zich om en riep: ‘Ober … de rekening alsjeblief!’

‘Over het restaurant hebt u niet teveel gezegd’ antwoordde zijn gast. ‘Wel over andere dingen. Deze rekening betaal ik! U heeft zichzelf al een andere rekening gepresenteerd. En die is hoger dan deze, vrees ik. Ik zou mezelf niet meer in de ogen kunnen kijken als ik hier op uw rekening had zitten smullen. U heeft zich wat mij betreft overtuigend gediskwalificeerd met uw uitlatingen. Mijn tolerantiegrens is royaal overschreden. Bij nader inzien lijkt het me niet zo’n goed idee om met u zaken te doen. Ik zie niet hoe u uw enge opvattingen zou kunnen verenigen met een goede beroepsethiek. De deal gaat daarom wat mij betreft niet door. U hoeft mij ook niet meer te bellen.’

‘Dat méént u niet!’ riep de ander geschrokken.

‘Toch wel’ antwoordde de man kalm. ‘Nee, doet u geen moeite. Ik kom er wel uit. Goedenavond.’ Hij rechtte zijn stropdas, stond op en liep naar de uitgang, waar hij betaalde met zijn creditcard.

Verbijsterd staarde de dikke man naar de lege borden.

 


 

Broederliefde (TERUG NAAR BEGIN PAGINA) 

 

‘Zo wilde ik dat zo’n beetje doen bij dat geboefte’ zei Theo. Hij had zojuist zijn preek voor komende zondag voorgedragen aan zijn moeder en zijn twee broers. Dat deed hij steeds zo op zaterdagavond, al deed hij dat meer uit ijdelheid dan uit onzekerheid. Hij vond zichzelf best goed. ‘Je moet hun bestiale lusten een beetje te temperen, hč. Dat valt nog niet mee voor dat tuig; denken héél primair, vooral over seks en vrouwen.’

‘Jij niet, hč’ sneerde Rob. ‘Man wat klets je nou? Wat ben jíj hypocriet, zeg. Jij knijpt de katjes zelf toch ook graag in het donker? Jíj doet het stiekem; dat vind ik erger dan wat dat "tuig" doet, waar je het over hebt. Dat jij als herder trouwens zó over je schaapjes praat.’

Theo sloeg de ogen neer en keek vanuit zijn ooghoeken naar zijn moeder, maar hij zei verder niets.

‘Krijg je daar nou nog extra voor betaald, voor zo’n preek?’ begon Gerard.

‘Geld, geld, meneer de advocaat hoor. Het gaat bij jou nooit ergens anders over, is het wel’ repliceerde Theo. ‘Hebzucht is een slechte eigenschap, broertje. Radix malorum est cupiditas, of weet je al niet meer wat dat betekent? Zou me trouwens niet echt verbazen.’

‘Hoezó?’ reageerde Gerard als gestoken.

‘Nou, met jouw gebrekkige kennis van het Latijn. Als alles eerlijk gegaan was, had je je gymnasium niet eens gehaald. Die rapporten van jou, die logen er niet om. En toch geslaagd! Dat vond iedereen op zijn zachts gezegd verdacht. Je bent duidelijk gematst. Misschien omdat je in die leerlingenraad, dat NOS bestuur, hebt gezeten. Is dat toch nog ergens goed voor geweest, zullen we maar zeggen.’

‘Gematst? Ik? Zeg jij maar niks. Als alles eerlijk was gegaan had de bisschop jou uit het ámbt gezet. Dat jij nog met je moraliserende praatjes dúrft aan te komen, radix malorum… huichelaar!’

‘Ja, daar heeft onze Geert gelijk in’ viel Rob hem bij. Cucullus non facit monachem, om het zo maar eens te zeggen.’

‘Monachum’ reageerde Theo neerbuigend. ‘Jíj kunt het óók al niet.’

‘Wat ben jij toch een schijnheilige zak’ ging Gerard verder. ‘Moet je hem daar nou zien zitten met die hooghartige grijns over zijn gezicht. Dat je daar zélf geen last van hebt! Dan moet je toch wel érg verdorven zijn. Meneer houdt een preek over lust en begeerte, terwijl hij zelf al jaren het celibaat aan zijn laars lapt. Dat je dat nog dúrft!’

‘Dat hoef je niet zo te zeggen’ onderbrak zijn moeder hem. ‘Onze Thé heeft het beste voor met het geloof en de mensen, anders had hij het niet zo ver geschopt.’

‘Ver geschopt?’ riep Rob.

‘Ja zeker, ver geschopt’ repliceerde zijn moeder. ‘Je wordt niet zomaar gevangenispriester. De bisschop wilde de beste man op die plaats.’

‘Ziet u nou wel!’ riep Gerard geërgerd. ‘Meteen hém weer verdedigen! Alles wat "onze Thé" doet is goed. U hebt hem bij leven al heilig verklaard; advocatus Dei, hoor.

‘Niet allemaal van die moeilijke woorden zeggen’ kreunde zijn moeder.

‘Maar onze Geert heeft wel gelijk’ riep Rob. ‘Over priesters mag je hier nooit wat zeggen, al zijn het nog zulke boeven. Geen wonder dat de kerk leegloopt. De mensen zijn niet gék! Die zien heus wel wat er aan de hand is. De tijd is voorbij dat ze dom en arm gehouden konden worden.’

‘Inderdaad’ beaamde Gerard. ‘Moet je hem daar nou zien zitten. Meneer krijgt de mooiste stoel, sigaar in het hoofd, wijntje binnen handbereik. Hij hoeft zijn glas maar op te tillen of u rent al voor hem om het bij te vullen. De dienstmaagd des heren. Belachelijk gewoon!’

‘Laat ze maar kletsen hoor jongen’ zei ze tegen Theo en klopte hem liefkozend op zijn knie. ‘Ik vind het een prachtige preek, hoor. Daar zullen die mensen echt wel iets aan hebben, denk ik.’

Idolaat van haar oudste zoon had ze bijna in vervoering op het puntje van haar stoel zitten luisteren naar wat hij "zijn gevangenen" die zondag wilde gaan voorhouden.

‘De beste man op die plaats, huh’ sneerde Rob. ‘Hij is gewoon zijn parochie uitgeschopt. De bisschop móest wel; hij kón gewoon niet anders, toen de parochianen zó openlijk begonnen te roddelen.’

‘Precies, en al zeker niet na die geweldige stunt met die carnavalswagen; daarmee hebben ze je behóórlijk te kakken gezet’ beaamde Gerard. ‘Daar heb je zelfs het journaal mee gehaald! Proficiat!’

‘En toch heb ik het idee dat ik verraden ben, dat de bisschop getipt is. Die wist het al lang vóór mijn parochianen het doorhadden. Ik heb me steeds afgevraagd door wie? Misschien wel door jóu, verdomme.’ zei Theo.

‘Wie weet?’ provoceerde Rob.

‘Dat heb je dan, als je niet met je poten van zo’n wijf af kunt blijven’ riep Gerard. ‘Meneer de pastoor! Wat zal iedereen gelachen hebben toen je eruit moest daar. Dan kun je toch maar beter advocaat zijn.’

‘Godverse klootzak!’ schreeuwde Theo. Zijn neerbuigende glimlach was van zijn gezicht verdwenen. Woest keek hij zijn broers aan. Alleen de aanwezigheid van hun moeder voorkwam dat deze familiereünie volledig uit de hand liep.

‘Maar Theo toch’ provoceerde Rob ‘niet vloeken, hč. Jij als priester, dat kán toch niet! Misschien ook maar weer eens een preekje aan wijden. Gij zult de naam van uw Heer niet… Exodus 20:7, dacht ik.’

‘Jongens, jongens’ smeekte moeder ‘hou alsjeblief op. Het is maar goed dat vader dit allemaal niet meer mee hoeft te maken.’

‘Wie was trouwens dat blonde meisje waar jij gisteren mee in de auto zat?’ wendde Gerard zich plotseling tot Rob.

‘Huh, in de auto? O, ja, dat was een collegaatje van me van school. Heb jij mij gezien dan?’

‘Dat hoor je toch. Collegaatje, zeg je? speelde Gerard verbaasd. ‘Wel een héél jong collegaatje dan toch. En … zo innig met elkaar, je arm helemaal om haar heen. Ze moest zeker een voldoendetje hebben.’

‘Je doet toch geen domme dingen, hč jongen!’ riep zijn moeder verschrikt.

Rob kleurde dieprood, tot in zijn nek…

‘Hij doet altíjd domme dingen. Kijk maar uit jongen, vandaag of morgen flikkeren ze je van school wegens pedofiele handelingen met minderjarige meisjes. En alleen omdat meiden van je eigen leeftijd je niet willen’ schamperde Theo.

‘"Dames"’, corrigeerde moeder hem ‘"Dames". Zeg toch niet steeds "meiden"’.

‘Vind je het gek, dat de "dames" je niet hoeven. Moet je kijken hoe je eruit ziet: dat smoezelige T-shirt met dat C&A jackje, en van die vage schoenen van de Schoenenreus; echt imagobevestigend voor het hedendaagse onderwijs, dat zootje plebeërs. Geen wonder dat het respect voor docenten helemaal verdwenen is, vooral ook maatschappelijk. Daar hebben jullie zelf hard aan meegewerkt’ treiterde Gerard. ‘Dat iemand zo’n baan nog wíl!’

‘Dat is altijd nog beter dan advocaat; stelletje gewetenloze beroepsleugenaars, dat zijn jullie!’ antwoordde Rob. ‘Vormfoutjes en mazen in de wet, daar gaat het jullie om. De géést van de wet, daar vegen jullie je achterste aan af. Als het maar geld opbrengt, het doet er niet toe hoe.’

‘Proef ik hier iets van jalousie?’ antwoordde Gerard met een boosaardige grijns op zijn gezicht. ‘Snap ik wel hoor, broertje; zou ik zelf ook hebben, als ik zo’n loser was als jij.’

Loser, loser?’ schreeuwde Rob.

‘Ja, jullie onderwijsjongens zijn in feite allemaal losers geworden de laatste decennia. Daar moet ik onze Geert weer gelijk in geven’. mengde Theo zich ongevraagd in de twist.

‘Jij moet helemaal níks, meneer de priester’ riep Rob woedend.

‘Oh’ kreunde moeder en zakte achterover in haar stoel.

‘Kijk nou toch eens wat jullie moeder weer aandoen’ zei Theo plotseling op flemerige toon, terwijl hij zijn arm om haar heensloeg. ‘Maak toch niet altijd ruzie waar mams bij is, hč moeder’ zei hij en streek zalvend zijn hand over haar haren.

‘Vreselijk gewoon! Vader mag blij zijn dat hij dood is’ bazelde ze, terwijl ze overeind kwam.

‘Dát weet ik niet, maar ik denk wel dat hij blij is in de vrede van den Heer’ glimlachte Theo en vouwde devoot zijn handen ineen tussen zijn knieën. ‘In pace eternam.’

‘Schijnheilige zak’ siste zijn beide broers in koor.

‘Willen jullie nog koffie voordat jullie gaan?’ riep moeder en snelde de keuken in.


 

Weerspiegeling van Chadidja (TERUG NAAR BEGIN PAGINA)

 

 

‘Kan ik u straks even spreken?’ zegt ze zacht als ze de klas binnenkomt.

Ik sta het bord van de vorige les uit te vegen. Ze kijkt me aan met een droevige blik in haar donkere ogen.

‘Natuurlijk Aynur, na de les even?’

‘Liever in de pauze als dat mag. Ik moet u iets vertellen ’ zegt ze.

‘Een uur?’

‘Een uur is prima’ antwoordt ze.

‘Kom maar naar dit lokaal. Ik eet wel intussen mijn brood op, als je het niet erg vindt. Ik heb om kwart voor twee weer les.’

‘Ja, ik ook’ zegt ze.

‘Breng jij jouw lunch ook maar mee’ stel ik voor ‘dan zorg ik voor de thee.’

‘O.K.’ zegt ze met een vermoeide glimlach en gaat zitten.

 

Tijdens de les zit ze wat dromerig naar buiten te kijken. Slechts af en toe lijk ik haar aandacht even te kunnen vangen. Dan is ze weer weg.

Aynur zit ergens mee, dat is duidelijk. Zo ken ik haar niet. Ze is altijd heel alert en doet actief mee aan mijn lessen.

 

‘Voor mij is Engels een van de leukste vakken, meneer. Ik vind het een prachtige taal en je kunt er ten minste wat mee. Bovendien, u hebt altijd zo’n goede zin, dat inspireert me’ vertelde ze, toen ze weer eens een royale voldoende terugkreeg voor een toets.

‘En natuurlijk ben ik ook een beetje verliefd op u’ had ze er lachend aan toegevoegd.

Ik had een beetje verlegen met mijn mond vol tanden gestaan.

 

Aynur is een van mijn betere leerlingen uit 6m , mijn eliteklasje. Zelfs in dit selecte Gymnasium-b groepje van twaalf steekt ze boven haar klasgenoten uit. Een genot om in de klas te hebben. Verrassend hoe zij nagenoeg accentloos Engels spreekt. Haar interpretatie laatst van de bijna obligate To Be or Not To Be zelfmoordoverdenking was een pareltje van dramatiek geweest. Zó had ik Hamlet’s monoloog nog nooit horen declameren. Haar klasgenoten hadden geapplaudisseerd. Ik ook.

Turkse meid. Twee totaal verschillende culturen in één fręle persoontje. En wat voor persoontje! Ze is nog eens heel mooi ook. Een volle bos glanzend zwart haar, nonchalant ingevlochten. Een wat bleek exotisch gezicht, het gezicht van een Griekse godin.

En haar ogen! God wat een ogen. Kastanjebruin, volmaakt van vorm. Een Arabische prinses uit Duizend-en-Een Nacht, van een diepe, bijna mysterieuze schoonheid. De oude Homerus moet een vrouw als zij voor ogen hebben gehad toen hij zijn held Odysseus verliefd liet worden op Nausikaä.

 

Ik heb een zwak voor Aynur. Wie niet? Een vleesgeworden succes story. Het levend bewijs dat allochtone jeugd wel degelijk kans van slagen heeft. Als de instelling maar deugt.

 

Maar haar ogen staan droevig vandaag. In de ramen van de klas zie ik haar droefheid weerspiegeld. Een beetje ingezakt, de schouders gekromd, staart ze lusteloos voor zich uit. Ik kijk haar aan en denk, als ogen echt de spiegel van de ziel zijn, dan heb jij mij straks heel wat te vertellen. Misschien wíl ik het dan niet eens weten.

Als de les voorbij is loopt ze met de anderen de klas uit. In het voorbijgaan knijpt ze me even in mijn onderarm. Ik knik alleen maar. Wat zou er aan de hand zijn?

 

De hele ochtend laat de gedachte aan Aynur me niet los. Ik word er onrustig van. Voortdurend kijk ik op mijn horloge, maar dat helpt niet. Time travels in divers paces schiet het door mijn hoofd. As You Like It, geloof ik. Shakespeare heeft gelijk, mijn tijd kruipt. De morgen sleept zich voort. Het wil maar geen een uur worden. Ieder lesuur denk ik wel even aan Aynur.

Had ik haar maar het vierde of het vijfde lesuur gehad in plaats van het tweede, denk ik.

 

***

 

‘Vindt u het toch niet erg, dat u nu uw pauze mist?’

‘Nee, meidje. Kom binnen. Ik haal even twee theetjes. Suiker?’

‘Eén klontje, alstublieft.’

 

Als ik terugkom met de thee glanzen haar ogen van het vocht. Ze vecht tegen de tranen.

‘Wat is er toch met je aan de hand, Aynur?’ vraag ik.

‘Ik moet u iets vertellen’ zegt ze, ‘maar ik weet niet goed waar ik moet beginnen.’

‘Vertel maar gewoon wat je het eerst te binnen schiet. Als ik je niet kan volgen, zeg ik het wel.’

‘Over enkele weken is mijn eindexamen en ik maak me heel veel zorgen.’

‘Jíj? Met jóuw cijfers? Kind, als jij het niet haalt dan…’

‘Het gaat ook niet over het examen zelf. Dat red ik wel, denk ik. Ik maak me meer zorgen over daarna.’

‘Hoe bedoel je dat?’ vraag ik weer net iets te snel.

‘Mijn probleem ligt thuis’ zegt ze. ‘Mijn vader ziet in mij "een weerspiegeling van Chadidja", zoals hij dat zegt. Weet u wie dat is, Chadidja?’

‘Eerlijk gezegd nooit van gehoord.’

‘Wel’ zegt ze ‘Chadidja was de vrouw van de profeet Mohammed.

‘Is dat erg dan’ vraag ik onnozel ‘dat hij in jou die vrouw ziet?’

‘Ja meneer, heel erg’ antwoordt ze.

‘Mijn vader bedoelt daarmee dat ik een soort voorbeeldmoslim ben. En hij wil dat ik me navenant gedraag. Maar dat is op zich nog niet zo erg’ zegt ze en stopt dan.

 

Ze drinkt voorzichtig van haar thee.

‘Wij gaan ieder jaar voor zes weken op vakantie in Turkije. Met ons vieren in de Volkswagen bus, vol met spullen voor familie en kennissen in Üsküdar, het stadje waar ik geboren ben.’

‘Waar ligt dat ergens in Turkije?’ vraag ik.

‘Üsküdar is een heel lief stadje vlak bij Istanbul, aan de andere kant van de Bosporus.

Ik vond het altijd prachtig als we de Zee van Marmara naderden. De branding van de blauwgrijze wateren rolt over twee werelden, die zijn verbonden door een moderne hangbrug. Als je die brug oprijdt zie je de Blauwe Moskee met zijn talloze minaretten, en de Aya Sofia. Prachtig, meneer. Wereldwonderen van architectuur mag je wel zeggen, die zich trots weerspiegelen in de Bosporus, wiegend als buikdanseressen, in zachte, opake kleuren.’

 

‘Maar die hangbrug heeft voor mij een navrante betekenis gekregen, meneer. Nu zie ik hoe de zwarte weerspiegeling ervan een messcherpe lijn trekt in het water en mijn twee werelden scheidt in plaats van verbindt.

Ik hou van Turkije, maar Turkije houdt niet meer van mij. Die liefde is me ontstolen, door mijn eigen vader, nota bene. Ik durf niet meer mee naar Turkije. Ik heb in mijn naďviteit gedacht dat ik in beide werelden kon leven. Dat kan niet.

Na mijn eindexamen wil hij met mij praten. En ik weet waarover. Twee jaar geleden is hij daar al over begonnen, maar hij gunde mij uitstel, om mijn "school af te maken", zoals hij dat noemde.’

Weer drinkt ze van haar thee, terwijl ze haar gedachten ordent.

‘Mijn vader behoort tot de fundamentalistische vleugel van de Islam. Ik ben zijn godsdienstwaan gaan haten. Godsdienst gaat niet over liefde, maar over macht.

Zo onbeschrijfelijk kortzichtig, dat vrouwonvriendelijke, intolerante islamitische bolwerk waar mijn vader in gelooft.

De stupiditeit, de ketenen van een geloofsovertuiging. O meneer, er gaat zo verschrikkelijk veel rotzooi onder de paraplu van religie. Preken over liefde en tolerantie, en het tegendeel doen.

Christus, Mohammed, Boeddha, wat maakt het uit! Ben verdorie een goed mens!

Dat gedoe over God of Allah. Het zal me een worst zijn. Ik wil dat niet, dat hokjesdenken.

Ik wens me niet meer te spiegelen aan een cultuur die zo met mij als mens omgaat.’

 

‘Door zijn starre houding heeft mijn vader me tot een keuze gedwongen, terwijl ik dat eigenlijk niet wil. Ik ga iets heel ingrijpends doen. Dat verscheurt mijn hart, maar ik kan niet anders.

Meneer, ik ben verliefd, op een Nederlandse jongen. Mijn ouders weten hier niets van, maar het is heel serieus tussen ons. Wij slapen samen en wij willen samen een toekomst opbouwen. Wij willen straks ook kinderen. Dát vind ik pas echte integratie.’

‘Hoe heet je vriend, Aynur?’ vraag ik.

‘Mark’

‘ Een geluksvogel, die Mark van jou.’

‘Wat lief van u om dat zo te zeggen.’

‘Mark is pas afgestudeerd als ingenieur. Hij gaat over twee maanden naar Engeland, voorlopig voor een jaar. Ik wil daar ook heen. Via de Universiteit van Utrecht heb ik me stiekem laten inschrijven aan de Universiteit van Bristol, zonder dat mijn ouders dat weten. Mark regelt straks de rest met de papieren.

De uitslag van het examen is op 16 juni en de dag daarna willen mijn ouders naar Turkije. Ik moet mee, maar ik wil niet. Ik ga niet! Daarom wil ik vluchten, Mark achterna. Mijn vader vermoordt me als hij dit zou horen.’

‘Jesus!’ verzucht ik. ‘En wat nu?’

‘Ik zou u willen vragen, zou u mij na de examenuitslag enkele dagen onderdak willen geven? Ik móet onderduiken, tot ik naar Engeland kan. Asielzoeker, op de vlucht voor mijn eigen vader’ zegt ze wrang.

Verbouwereerd staar ik haar aan.

‘Natuurlijk’ zeg ik en ik denk Dat is niet meer dan mijn christelijke plicht.


 

Jan Henebiens woont in Goirle