Jan
Hoevenaars
verhalen
Le
manoir
De manoir Le Froiderue nabij Les
Trois Pierres ligt er verstild bij in zijn eigen kleine parkje dat
die naam ternauwernood kan waar maken. Een viertal ganzen houdt ons
scherp in de gaten vanuit een aanpalend weitje. Ze lijken wat op hun
lever te hebben maar houden vooralsnog hun snavel dicht. Een nabij
paard heft het hoofd halfjes en graast dan onverstoorbaar verder.
Gasten. Het heeft deze scene vaker meegemaakt. Rechts op een
grasveldje staat een appelaar. De meeste vruchten liggen er onder,
niet ver van de boom. Cidergisting vindt hier plaats 'en pleine
air'. Het hoge lange Normandische huis straalt een allure uit die
nog slechts door de verstokte liefhebber wordt herkend. Het is half
in baksteen, half in vakwerkmuren opgetrokken waardoor het onzeker
wordt of het een boerengedoente is of een herenhuis. Uit een van de
vertrekken op de begane grond klinkt afwas en Roemeense muziek.
Madame Jacqueline Gaumelle, die vast
meer dan 70 keer een midzomernachtsdroom heeft gehad, heeft ons
vanachter het gordijn al van ver het pad op zien rijden en komt nu
door de brede voordeur te voorschijn. Ze ontvangt ons met
professionele vriendelijkheid en troont ons mee naar de voor ons
bedoelde kamer op de bovenverdieping. Deze is ruim van afmeting en
behangen met papier uit zeker drie stijlperioden. De muren voelen
zacht als gummie. Alle papierstijlen van ervoor zitten erachter. De
bedden zijn zo zwaar beladen met dekens, dat we de nacht wel rustig
door zullen móeten brengen. Trouwens, de vloeren kraken ook ernstig.
Als we 's ochtends belangstelling
tonen voor de geschiedenis van de manoir ontdooit madame als natte
sneeuw voor een maartse zon en begint in voor ons nogal rad Frans te
vertellen. Het huis was eens eigendom van een nobele, een heuse
comte, en centrum van een groot landbouwbedrijf. De comte had ook
een comtesse en wellicht door de gezonde Franse buitenlucht of
zomaar, geviel het dat ze zeven kinderen kregen. Die zagen het niet
zitten om het voorvaderlijk erfgoed te bewaren met trots en met
verlies en dus verkochten ze de boel aan boer Gaumelle die er
vervolgens nog het beste van heeft proberen te maken. Madame
spijkerde het inkomen bij met wat chambres d'hôtes. Toch moesten de
landerijen successievelijk worden verkocht. Of het de algemene
neergang was of zijn gevoelige natuur, is ons ontgaan, maar de
tweede zoon van het echtpaar heeft enkele jaren geleden eigenhandig
het tijdelijke voor het eeuwige verwisseld. Door dit verlies en een
slepende ziekte heeft ook boer Gaumelle daarna het moede hoofd te
ruste gelegd, zijn madame in treurende toestand achterlatend.
Drie dikke eikenbalken dragen de
zoldering van de woonkeuken. Ze zijn zwart van de rook en de rouw.
Een statige comtoiseklok, waarschijnlijk nog uit de boedel van de
comte, tikt elke twee seconden slechts één tik. Dat maakt stil onder
het ontbijt en nodigt uit tot somberen, zeker na de ontboezemingen
gisteren van madame. Ik overweeg dat de klok de kwade genius zal
zijn die de familie in haar greep houdt en de comte daarvoor ook al.
Ze moet opgewonden blijven anders loopt het niet goed af.
Als we afgerekend hebben besluit ik
mijn verdenking niet aan de grote klok te hangen en ook niet aan
madame. De professionele vriendelijkheid is teruggekeerd als we
vertrekken. We claxoneren niet ten afscheid maar rijden ons
stilletjes los van het knerpend grint.
De comte
De comte en de comtes'
traden samen op't bordes
om te wuiven naar hun volk.
Maar 't bordes was (h)out en rot
en zakte door, oggot oggot.
De comte, tot zijn knieen in't
plankier,
sprak tot zijn vrouw met nobele zwier
en om 't gemoed te luchten:
"een ongeluk komt nooit alleen,
ons volk is óók niet op
de been".
|