Jan
Hoevenaars
verhalen
De
Baronie
Aan de Baronie denkend verschijnen mij met eiken
omzoomde dreven, slingerend, met doorzichten naar lustoorden en
buitens, gelegen op enige afstand van de weg, want die daar wonen
zijn gesteld op hun rust. Ze zijn dan ook meestal niet van hier en
vroeger nog veel minder. Bosranden, bochtig als de beken die hen
begeleiden, zijn nooit ver weg. De grens met Belgie al evenmin. Ooit
waren we van dezelfde stam, wij van Zundert, van Baarle, van Schijf
of van Gilze en die van Wortel, Meerle, Loenhout of Wuustwezel. Ooit
woonden onze begijnen evengoed in Hoogstraten als in Breda.
Naar het zuiden opgaand treedt men uit het vochtige,
vruchtbare, haast wellustige deel van de Baronie. De beekdalen
worden hier smaller en steiler, de hei neemt steeds nadrukkelijker
de plaats in van de sappige graslanden en rijke bossen. De hei nóemt
zich nog slechts hei. Open landschap, Mondriaanse vormen met
getrokken sloten, recht, zoals de mastbosranden. Nieuwerwetse
boerderijen vullen de voorheen lege gebieden met nieuwe leegte.
De Baronie verheft zich naar het zuiden of, zo men
wil, vernedert zich naar het noorden. Vroeger was haar blik naar het
zuiden gericht, naar Leuven, Antwerpen en Brussel; tegenwoordig is
haar gezicht veeleer naar het noorden gewend, naar Holland, alsof
haar blik de Nassaus gevolgd heeft sinds ze in 1648 voorgoed uit de
Zuidelijke Nederlanden vertrokken. Het water stroomt met die blik
mee en heeft geen weet van de grens. Enerzijds wil het snel stromen
om maar terug te kunnen keren naar haar geboortegrond de zee,
anderzijds wordt het zo door het land aangetrokken dat het zich,
tandakkend, van de ene oever op de andere wentelt.
De rijksbossen, rond 1900 aangelegd om de verstuiving
van de hei te stoppen, maar evengoed om mijnhout te produceren, zijn
nu een dicht landschap, met enige onregelmaat onderbroken door een
nat weilandje, waar vroeger een klotvenneke of moerput lag. Hazen
worden er verschalkt, wat een strop is voor de haas en een meevaller
voor de stroper. 's Winters vergaapten we ons er bij het schaatsen
op een bevroren ven aan de schone meiskes uit de omliggende dorpen.
Die konden er tegen, want dik waren ze er op gekleed.
Hoe anders wordt de Baronie als we van Breda naar het
noorden dwalen. Een enkele zandrug in het oosten reikt nog in het
veen en de klei tot aan Made en Stuyvezand toe. De rest is polder,
open, wind. Holland is meteen al voelbaar. Men praat er ook anders.
De knechten slapen er ver achter op de graanzolder. Zondags worden
er geen zaken gedaan en de toch al schaarse cafés zijn gesloten. De
boerderijen zijn er van kop-hals-romp makelij met de nadruk op de
romp, want daar wordt de rijke oogst naar binnen gewerkt. Geen
sierlijke vlaamse schuren met welvende daken die de zuidelijk
Baronie zo kenmerken en die uitnodigen tot het maken van kindjes,
veel kindjes. Dat doe je niet in zo'n hoge koude stenen schuur op de
klei en dus komen er ook minder kindjes. Dat helpt dan weer wel om
het land bij elkaar te houden.
Nee, voor het Baroniegevoel moeten we niet aan de
noordkant zijn. We gingen daar eeuwen geleden trouwens wel hooien,
in de Vughtpolder, in Waspik en zelfs in de Biesbosch. Weken weg van
vrouw en kinderen. Maar dat schiep minder band met die contereien
dan heimwee naar huis.
Vlaamse schuur
De Chapelle van Corbusier is knap gekromd
en het Chassée gaat als een golf vermomd,
maar na de vrouw welft niets zo puur
als een oude vlaamsche schuur.
|