Jan
Hoevenaars
verhalen
Teut
Haberdoedas is afgeleid
van het Duitse habst du das. Het betekent hetzelfde als
watjekou dat dan weer van het Engelse what you call schijnt
af te stammen. Zo houden we onze lieve buren in evenwicht en van ons
af. De betekenis is in beide gevallen hetzelfde. Men ontvangt een
oplawaai of optater van jewelste. Wij zouden zeggen: hier pak aan.
Haberdoedas zou zomaar ingevoerd kunnen zijn door de lapkespoepen.
Dat zijn geen lapjeskatten op hun bak, maar waren in de 19e
eeuw en eerder uit het arme Westfalen afkomstige handelaren in
textiele waren. Het eerste deel van het woord is hiermee al
verklaard. Ze verkochten lappen stof die in grote manden (ook wel
mars of kiep genoemd) op de rug werden vervoerd. Het toevoegsel poep
komt van het Duitse Bube wat zoveel is als jongen, of ook wel
deugniet. Deze te voet rondreizende handelslieden overnachtten vaak
in boerenschuren, is de gedachte, waarvan we weten dat althans de
Vlaamse exemplaren ook een grote aantrekkingskracht hebben op
boerendeernen. Daarmee is ook het tweede deel van 'lapkespoepen' wel
afdoende geduid.
Er was trouwens in die
tijd veel licht volk langs 's herenbaan. Zo had je hooipoepen en
hannekemaaiers die als seizoensarbeiders het hooi mee kwamen oogsten
en er vervolgens ook in sliepen, marskramers die meer in hun mars
hadden dan aardappelschilmesjes, en kuipers, ketellappers en
kiepkerels. Het Duitse deel van de populatie dat met handel en
wandel de kost verdiende waren dus poepen of in het Duits:
Tödden en die verkochten ze dan ook.
Ook uit de buurt van
Lommel en Luyksgestel kwam veel ambulante handel onze kanten op. Die
lui werden teuten genoemd. Aangekomen op het dorpsplein
bliezen ze hun teut of toeter om de klandizie wakker te krijgen.
Althans dat is de gemene verklaring. Het Brabantse dialectwoord
tuitelen wat zoveel als ruilen of ruilhandelen betekent, lijkt hier
wel mee samen te hangen, maar wat er eerst was, teuten of tuitelen,
blijft vooralsnog verborgen tussen de sluiers van het verleden.
In dezelfde tijd gingen
ook de eerste Chinezen het platteland rond, niet met textiel maar
met gebrande pindas. Deze lieden werden wel minzaam
pindapoepchinees genoemd. Na bovenstaande verhandeling zal het
duidelijk zijn dat ons aanvankelijk donkerbruine vermoeden over de
herkomst van dit woord geheel onterecht was.
De Brenninkmeyers,
rijkste Nederlandse familie op heden, bewijzen dat er wel behoorlijk
te verdienen viel met wat nu kofferbakhandel heet. Want lopen doen
we niet meer. Wel kwamen nog vele verkopers uit Sint Willebrord en
omstreken tot in de jaren negentienvijftig de boerderijen in West
Brabant langs met hun koopwaar op de fiets gebonden, varierend van
elastiek, scheermesjes, luizenkammen, wasknijpers, pleisters,
sluitspelden en wat dies meer zij tot manden, bezems en
konijnenvellen toe. Ze werden nog wel eens heikesmannekes genoemd.
De kerstgedachte bij dit
alles is dat deze mensen van de baan tegen kerstmis huiswaarts togen
en daar dermate liefdevol werden ontvangen dat ze zeker wel zes
weken bleven. En zo geschiedde het te Lommel dat er een Kerstkind
werd geboren en velen besteld.
|