> home
  
    > speciaal
  
    > auteurs
  
    > teksten
  
    > Brabants
  
    > audio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

◄ Jan Hoevenaars

 

 

Jan Hoevenaars

verhalen


 

Patjeklik

 

Van de lagere school weten we nog dat Indonesie een groot land is met een nog grotere bevolking. Java is het kleinste grote eiland waar het werkelijk krioelt van de mensen. En die willen allemaal mee eten. Rijst dus, wat hier best wil groeien. En als de rijst op is wordt er overgeschakeld op bataten, cassave en sago, wat je noemt het noodrantsoen van den inlander. De sultans van Yokja, of Solo, of Ceribon hebben wel altijd rijst. Dat zal denkelijk komen omdat ze meer spaarzin hebben dan de gemiddelde keuterboer en ook de middelen om iets te vergaren. Er zijn jaren dat ook de bataten en de cassave op raken, omdat de moesson te laat is, of omdat er te royaal bruiloft is gevierd, of zomaar. Dan spreekt men van de patjeklik: de onvrijwillige vasten- of hongertijd. De 114 miljoen zielen die Java op heden telt verliezen dan samen wel zo'n 500.000 ton mensenvlees, hetgeen een hele prestatie is voor zielen.

Heel anders is het gesteld met de ramadan. Deze islamitische vastentijd is weliswaar niet in alle omstandigheden verplicht maar wordt toch wel ernstig aangeraden als men een goed gelovige wil zijn. Gelukkig is de nacht van het vasten uitgezonderd in alle opzichten. Dus men kan eten, drinken, zij het geen alcohol, en vleeschelijke omgang hebben, zij het alleen met eigen vrouw(-en) of man, zoveel men maar wil of kan. Ondanks deze activiteiten neemt de gemiddelde islamiet wel zo'n 5 kg in eigen gewicht toe tijdens de ramadan. Hoeveel ton mensenvlees dat voor alle islamieten samen is, wordt naar aanleiding van dit stukje door dhr. Wilders koortsachtig uitgerekend. In Indonesië heffen patjeklik en ramadan elkaar echter niet op als ze toevalligerwijs samenvallen, zoals een onnadenkend persoon wel zou verwachten, want in de patjeklik is er ook 's nachts geen eten.

In de rooms-christelijke wereld wordt ook gevast. Niet geheel toevallig is deze vastentijd ooit geprojecteerd in het vroege voorjaar, de tijd dat het voedsel steeds kariger werd, de zuurkool te zuur en het spek te gassig. De ingelaste veertig dagen op water en brood zorgde er voor dat het nieuwe groeiseizoen net gehaald kon worden. Het was dus een soort preventieve patjeklik. De parallelle onthoudingsperiode, beperkte op termijn ook het aantal te voeden monden, zo was de gedachte, maar daar had mijnheer pastoor zich danig op verkeken. De gewone stervelingen hadden namelijk eerst vastenavond uitgevonden, de avond dat er beslist niet gevast werd, en daarna carnaval, dat een week duurt. In die periode werden alle genoegens des levens een voor een geconsumeerd en nog vaker twee voor twee. Zodoende kon iedereen er wel 40 dagen tegen. En daarna lagen de eieren weer voor het oprapen.

 

 

Oliebol

Krenterige bal

springt sissend uit zijn vetvel

en wordt puistige oliebol.

Net goed!