CuBra

 

 

Jan Willemen
de veelbelovende briefschrijver


Vanaf de eerste dag op de toen geheten lagere school, gedroeg Hans zich als een overijverige leerling. Vooral tijdens de schrijfles wierp hij zich met volle overgave op de oefenstof. De meester deed eerst  iedere letter voor op het bord. De leerlingen schreven daarna de letter over in hun lijntjesschrift. Hij leerde zo alle letters kennen van het alfabet. De vorm trof hem diep. Zijn pen gleed met steeds meer gemak over het papier. Hij zou al zonder de lijnen kunnen schrijven, maar voorlopig hoefde dat nog niet.

En na de letters leerde hij de eerste woordjes. Prachtig om te zien, vond hij, even mooi was de inhoud. Ze hadden betekenis. Je kon er de tuin mee beschrijven. Er ligt een pad met hier en daar een grote kei. Allerlei bloemen ertussen, die op hun beurt allemaal weer een naam hebben. Je wist bijna niet meer wat werkelijkheid was, de woorden of de echte tuin.

Schrijven groeide in korte tijd uit tot zijn favoriete bezigheid. De punt van zijn kroontjespen haperde nog maar zelden. De krullen voldeden precies aan de maat en het geschrevene was nergens te dik of te dun. Laat staan dat vlekken het gelijkmatige beeld ontsierden.

De meester keek met stijgend genoegen naar de snelle vorderingen van zijn leerling. Juist daardoor zag hij een belangrijke vereiste finaal over het hoofd: de jongen schreef links. In die tijd mocht dat absoluut niet. Je moest en zou rechts leren schrijven.

De meester die een goedaardig man was, talmde met ingrijpen.

Op een middag stond hij weer naast zijn bank. Hij boog zich voorover, tikte Hans op een schouder en zei op fluisterende toon: ‘Het gaat misschien nog beter, als je de andere hand gebruikt. Probeer het maar.’De meester wilde zijn mededeling niet te veel gewicht geven en was meteen weer weg, naar de volgende bank.

Hans was zoals altijd ingespannen bezig. Hij schrok niet door de rustige manier waarop de meester zijn opmerking had gemaakt. Maar toen hij de pen in zijn rechterhand nam en probeerde te schrijven, sloeg de wanhoop toe. Zijn spieren leken totaal verlamd en de pen dreigde uit zijn hand te vallen. Hij raapte nog een keer al zijn moed bij elkaar, maar hij kon geen fatsoenlijke letter op het papier krijgen. Het papier zat vol met stekels. Hans moest helemaal opnieuw beginnen. En nu met een hand die in alles veel minder bedreven was. Een hand die erbij hoorde, maar eigenlijk meer als hulpje van zijn goede hand, zijn dominante linker. Toen kwamen zijn grote capaciteiten pas echt aan het licht. Ongekend snel schakelde hij over op zijn andere hand. Hij oefende ook thuis in een kamer die niet gebruikt werd, aan een oude tafel. Veel eerder dan de meester ooit had meegemaakt overwon Hans zijn handicap en bereikte in luttele weken met zijn rechterhand hetzelfde hoge niveau. Hij schreef met beide handen, hij was links en rechts. En nog was hij niet tevreden. Zijn rechterhand moest en zou het winnen van zijn linker. Hoe onnatuurlijk ook.

Op de middelbare school verloor de jongen zijn interesse voor het schrijven niet uit het oog. Na het behalen van het diploma leek hij voorbestemd om zich verder te bekwamen als allround correspondent. Zo gebeurde het ook. Hij deed zijn intrede op een groot deftig kantoor. Dit lag aan een brede laan tussen andere grote kantoren van advocaten, makelaars en handelsfirma’s.

De nieuwe medewerker maakte indruk op zijn collega’s. Zij spraken met bewondering over de eenvoudige manier waarop hij de zaken in zijn brieven voorstelde. Het leek net of het probleem daardoor al dichter bij een oplossing was. Telkens beaamde een collega: ‘Ja, zo kan het ook. Daar zou ik niet zijn opgekomen.’

Zo jong en jeugdig als hij was, werd hij alom gerespecteerd. Tot op een middag. Hij werd tegen het einde van de werktijd door de chef de bureau op diens kantoor geroepen. De jongeman stapte niets vermoedend erop af. Misschien kreeg hij wel een extra periodiek. Hij verdiende nog niet zo veel.

De chef de bureau liet hem een lange brief zien, die deze morgen door de veelbelovende briefschrijver was opgesteld. Misschien stond er een typefout in. Dat kon een hoogst enkele keer gebeuren. Maar hij liet dat dan door een typiste rechtzetten.

Aan het gezicht van de chef de bureau was te zien dat het om iets anders ging.

‘Ik kan deze brief niet door laten gaan,’zei hij. Het grote woord was eruit en hij wachtte even.

Hij had op iedere zin wel iets aan te merken.

‘Hier, weer zoiets. Wij schrijven liever dat iets ‘van geringe omvang’is in plaats van ‘klein’. Zo zijn er veel meer woorden die uit de toon vallen. Onze cliënten zouden kunnen gaan denken dat onze bemiddeling minder voorstelt dan wij pretenderen en in de courtage tot uitdrukking komt. Uw taalgebruik is slecht, puur slecht voor onze zaak. Gebruik meer vreemde woorden. Daardoor klinkt alles gewichtiger.’

Met zijn balpen kraste hij intussen links en rechts door de tekst.

De jongeman die voor het bureau stond, onderging de woorden van zijn chef als een marteling. Bij iedere doorhaling voelde hij de pen in zijn rug snijden en beurtelins raspen over zijn buik. De chef hield maar niet op. En toen hij eindelijk klaar was met zijn requisitoir, hield hij de brief op ooghoogte voor zich en begon hij langzaam te scheuren. Eerst in grote stukken en daarna in steeds kleinere snippers, tot hij niet meer verder kon. Hij liet ten slotte de snippers uit zijn hand in de prullen mand vallen.

De zwaarbeproefde kromp ineen. Zijn collega’s volgden zijn afgang ademloos. Door de glazen wand zagen ze de brief een moment als het ware in de lucht zweven, voordat de handen van de chef de bureau hun moordend werk deden. Met Hans ging het daarna snel bergafwaarts. Hij nam niet de plaats in van de eerste correspondent toen deze wegens ziekte met werken moest ophouden. Iemand anders die al veel langer op het kantoor werkte, maar met veel minder capaciteiten, werd door de chef de bureau naar voren geschoven.

Hij voerde sindsdien teruggetrokken zijn opdrachten uit en bracht steeds meer uren door op de postkamer, terwijl het werk daar ver beneden zijn niveau lag.

Zijn vrouw deed haar uiterste best om hem op te vrolijken. Maar zij moest met lede ogen toezien dat haar Hans in de loop der jaren van een levenslustige zelfverzekerde man, op wie zij zeer gesteld was, veranderde in een futloze sombere echtgenoot, die weinig sprak en nauwelijks nog tot enige conversatie in staat leek te zijn.

Ze had met hem te doen en besloot geen halve maatregelen te nemen. In het geheim maakte zij een afspraak met een gerenommeerde psychiater. Ze begeleidde ook haar man naar de eerste sessie.

De psychiater toonde zich zeer geïnteresseerd. Met meer dan gewone vasthoudendheid zette hij zich in om de bron van de kwaal op te sporen.

Hij schreef zijn patiënt een brief. Dat hij min of meer toevallig had ontdekt hoe mooi en hoe goed hij wel kon schrijven. Niet alleen qua handschrift, maar vooral was hem diens uitstekende stijl opgevallen.

 

Hans’ vrouw hield zo goed mogelijk in de gaten hoe hij op het onverwachte schrijven reageerde. Zij merkte iets wat zij maar al te graag met een opleving in verband wilde brengen. Hij richtte zich af en toe ineens op. Er hield hem weer iets bezig, redeneerde zij voorzichtig.

Ze voorzag de psychiater van nog meer materiaal dat door haar man was geschreven, zoals brieven, zelfs enkele liefdesbrieven, maar ook de vellen papier die hij beschreven had, als hij vroeger zo maar eens iets wilde opschrijven. Ze vond zelfs een lang en compleet verhaal, dat hij ooit naar een uitgever had willen sturen.

 

De psychiater zette zijn loftuitingen voort. In de brieven die volgden gaf hij steeds opener blijk van zijn bewondering. ‘U hebt werkelijk een groot schrijftalent. Steeds meer word ik getroffen door uw ongeëvenaarde stijl, prikkelende woordkeuze en de helderheid die u voor de lezer weet te bereiken. Het lezen van uw geschriften is mij een ongekend genoegen.’

Het stond er echt. Zijn patiënt kon het eerst niet geloven. Hij las de brief wel tien keer terug. Toen koos de miskenning die hem bijna te gronde had gericht, beschaamd de aftocht. Hij voelde zich bevrijd en heroverde in korte tijd alles wat hij voorgoed leek te hebben verloren.

 En zijn vrouw. Zij aanschouwde dankbaar de grote verandering. Haar man floot een Weense wals als hij ’s avonds van zijn werk thuiskwam, zoals vroeger. Na het avondeten zat hij niet langer stil bij het raam. Hij las weer. Zijn pen lang gebruiksklaar op tafel. Hij schrijft bijna weer, dacht ze.

 

Op een avond voltrok zich het wonder. Hij pakte zijn vulpen op en legde een leeg vel papier voor zich. Hij begon te schrijven zonder enige hapering. Vele vellen lang schreed zijn pen als vanouds over het dorstige papier. De pen danste in zijn rechterhand. En hij kreeg weer het ruime en lichte gevoel van vroeger in zijn hoofd. De weg naar zijn woordentuin lag weer open.

Aangespoord door zijn vrouw stuurde hij een proeve van zijn hernieuwde bekwaamheid naar een uitgever, die prompt en enthousiast reageerde.

Nog dezelfde dag schreef hij een uitgebreid dankwoord aan de psychiater die hem zo ver had gekregen. Hij dankte hem mede namens zijn vrouw. In de brief gaf hij een staaltje van zijn schrijfkunst, om de geadresseerde een genoegen te doen. De kunstig geformuleerde zinnen kostten de lezer geen enkele moeite. Ze blonken uit door oorspronkelijkheid. De psychiater borg de brief op in de onderste la van zijn bureau als een kostbaar kleinood.

De dubbelhandige schrijver wist met zijn geluk geen raad. Hij glom van voldoening.

Op een avond in het vroege voorjaar belde een journalist van de televisie aan. ‘Ik mag u verklappen dat u bent genomineerd voor de grote jaarlijkse literatuurprijs,’zei hij, ‘en mag u ten bewijze hiervan deze grote envelop overhandigen.’

De schrijver nam de mededeling minzaam in ontvangst en opende de envelop, waarin de nominatie zat.

De tweede man die was binnengekomen, hanteerde de camera. Een felle lichtbundel viel nog net op tijd op de trillende vingers, waarmee de envelop werd geopend.

‘Komt u toch verder. Ik zal mijn vrouw vragen verse koffie te zetten,’zei de schrijver. Hij legde zijn roman Het dictaat van rechts midden op de tafel, waaraan zij gingen zitten.