CuBra

 

 

Jan Willemen
telexkamer


Ik maakte op een avond in het café een man mee, die onafgebroken aan het woord was. Hij schepte erover op, dat hij alle staten van Noord-Amerika zonder hapering op kon noemen.  Telkens als er nieuwe mensen aanschoven, deed hij het opnieuw. 

Zijn ronkende stem voerde mij ineens weer terug naar de oude tweestrijd: is de wereld een toestand of is er sprake van een veranderingsproces. Is de wereld een teil die iemand ooit vol heeft gegoten waar nooit meer iets bij kan? Een koffiepot die eeuwig blijft pruttelen? Of bloeit er telkens weer iets op en worden grenzen verlegd.   

Iemand die beweert dat er schot in zit, komt voor mij uit een andere wereld. Zo vreemd is mij die gedachte. En hij was zo’n man.

De man kon zo uit een film van Fellini zijn gestapt: de vlees geworden onbarmhartigheid. Hij had een griezelig diepe stem, zoals men van een man of vrouw soms zegt dat ze te knap zijn, terwijl ze toch een mooi en gaaf gezicht hebben. Zoals hij daar zat hing hij van de toevalligheden aan elkaar, wat zijn uiterlijk betreft en wat hij zich in het hoofd haalde. Maar zijn lach klonk telkens bevrijdend en echt, wat mijn twijfel aanwakkerde.

Na de zoveelste rum stelde hij zichzelf ten voorbeeld, als het levende bewijs van de vooruitgang. ‘Ik ben maar de zoon van een arme groenteboer. Ik mag me er nu op beroemen de beste accountant van de stad te zijn.’

Er brak een hilarisch gelach los. Hij hield beide armen omhoog, alsof hij preekte. ‘Geloof me, er is geen betere.’

Hij wendde zich onverwacht tot mij. Ik had misschien in de algehele opschudding wat te hard meegelachen. Hij stond meer dan hij zat en zei: ‘Ik denk jou wel door te hebben, je zit me zo aan te kijken, met zoveel ongeloof.’

Zijn doordringende ogen en droge lippen zweefden langzaam mijn kant op.‘Zeg me nu, als man tegenover man, geloof jij nog in God’? Hij stak een wijsvinger dreigend boven de hoofden van de tafelgenoten.

Hij eiste terstond antwoord. Ik kreeg het warm en moest denken aan de beproevingen waaraan de eerste christenen in Rome werden blootgesteld.

Het gezelschap aan de tafel bestond voor het merendeel uit collega’s van de krant. Zij lachten over de ernst van de vraag heen, waarbij misschien wat extra decibels werden geproduceerd om de aandacht van mij af te leiden. Alsof ze mij wilden beschermen. Maar ik hoefde niet het achterste van mijn tong te laten zien. De accountant begon weer aan een nieuwe monoloog, Utah, Nevada, Wisconsin.. Tot hij me weer in het vizier kreeg.

‘Waar hadden wij het over, nou, als je het weten wilt, ik geloof er niet meer in. Als ik hem morgen voor mijn BMW krijg, dan druk ik het gaspedaal in. Ha, ha, ha, ik zeg het gewoon in het openbaar, iedereen mag het horen, want hij bestaat toch niet.’

Hij zette zijn glas neer en legde zijn Havana met de andere hand in de asbak. Daarna maakte hij met zijn fijne handen een wringende beweging, alsof hij een duif de nek omdraaide. Er klonk een afkeurend gemompel, zinnen werden niet afgemaakt. Het was al laat geworden en het alcoholgehalte liep steeds hoger op. 

‘Ik moet niets meer van dat circus hebben. Ik ben werkelijk vrij. En morgen, kerel, vanochtend dus, als de klokken van de grote kerk, de klokken van onvergankelijkheid, de gelovigen oproepen om hun schreden richting kerk te zetten, ga ik naar de plassen om te schaatsen. Dan voel ik me een god. Ik heb geen andere god nodig. Er is niemand meer die mij de wet voorschrijft. Geen god en geen meester.’

Niemand lette nog op hem. Ik was de enige die luisterde en voelde me plotseling onbegrijpelijk nuchter. Het was of ik zojuist uit de vriesnacht binnen was gekomen.

Met verbazing keek ik rond. De bezoekers schreeuwden door elkaar heen en vrouwen met uitdagende ogen voerden het woord. Er werd luidkeels een carnavalslied ingezet. De meeste van mijn collega’s zongen mee. Er vormde zich een polonaise, waarvan het voorste gedeelte bijna kroop richting  voordeur, die door een grapjas werd opengehouden.

Het was weer gaan sneeuwen en iedereen moest even naar buiten, inclusief de barkeepster. Ze sloot onwennig bij de polonaise aan, nadat ze met veel omhaal achter de bar vandaan was gehaald. Hossende collega’s sloegen mij in het voorbijgaan bemoedigend op de schouder. Ik kon het best gebruiken, maar het lukte me niet meer in de stemming te komen. Daarom besloot ik mijn kamer op te zoeken. Ik liep door de lege en opgeruimde straten met in mijn hoofd de last van een gekneusd wereldbeeld.

 

Door de glazen wand die de telexkamer scheidt van de redactieruimte, zie ik mijn collega’s geconcentreerd bezig. Ze maken met het grootste gemak hun berichten, met nog minder emotie dan een slager die een biefstuk plat staat. Ik slaag erin een nieuwe rol papier op te zetten zonder dat er één regel van de binnenkomende tekst verloren gaat.

De nieuwsberichten van de grote persbureaus volgen elkaar in snel tempo op Als door het oog van een camera valt het licht van de wereld binnen. Als er ergens aanwijzingen zijn te vinden dat het aardse bestaan meer is dan een stille afgesloten vijver, dan moet het hier zijn. Onophoudelijk worden nieuwe feiten toegevoegd. Overvloedig bewijsmateriaal, zo lijkt het, dat er van alles aan de hand is. Het overweldigt me.

Buiten de telexkamer kalft mijn wereld af. Mijn land wordt weggezogen in een woeste golfslag. Mijn dorp gaat langzaam in de vloed ten onder. Het explodeert en implodeert tegelijk. Het griezeligste wat aan een mensenoog voorbij kan trekken, alles heeft nog slechts de natte glans van modder. Mijn biechtvader heeft een angstige grimas op het gezicht. Hij probeert te blijven zwemmen, maar de modder wordt te dik. Zijn armen kunnen niet meer en gaan steeds trager. Meerdere gezichten in nood lichten op, vol schrik en ongeloof. Steeds hoger komt de vloed opzetten. Een immense kracht tilt de telexkamer op, terwijl de modder er van alle kanten afdruipt. Dan wordt het krakende gevaarte in de diepte geslingerd.

‘Hé, schiet eens op, jongeman. Hoeveel nieuwe rollen heb je al opgezet?’

De collega die in de deuropening is verschenen, trekt een paar keer snel aan zijn pijp, alsof daaruit het antwoord moet komen.

Ik zeg dat ik zo kom.

Het uitzicht op het redactielokaal wordt minder wazig. Het heeft iets vertrouwds gekregen. Ik besluit weer naar mijn bureau te gaan, met op een arm de slierten afgescheurde telexkopij, de berichten van het laatste half uur.