Ik maakte op een avond in het café een
man mee, die onafgebroken aan het woord was. Hij schepte erover op,
dat hij alle staten van Noord-Amerika zonder hapering op kon
noemen. Telkens als er nieuwe mensen aanschoven, deed hij het
opnieuw.
Zijn ronkende stem voerde mij ineens
weer terug naar de oude tweestrijd: is de wereld een toestand of is
er sprake van een veranderingsproces. Is de wereld een teil die
iemand ooit vol heeft gegoten waar nooit meer iets bij kan? Een
koffiepot die eeuwig blijft pruttelen? Of bloeit er telkens weer
iets op en worden grenzen verlegd.
Iemand die beweert dat er schot in zit,
komt voor mij uit een andere wereld. Zo vreemd is mij die gedachte.
En hij was zo’n man.
De man kon zo uit een film van Fellini
zijn gestapt: de vlees geworden onbarmhartigheid. Hij had een
griezelig diepe stem, zoals men van een man of vrouw soms zegt dat
ze te knap zijn, terwijl ze toch een mooi en gaaf gezicht hebben.
Zoals hij daar zat hing hij van de toevalligheden aan elkaar, wat
zijn uiterlijk betreft en wat hij zich in het hoofd haalde. Maar
zijn lach klonk telkens bevrijdend en echt, wat mijn twijfel
aanwakkerde.
Na de zoveelste rum stelde hij zichzelf
ten voorbeeld, als het levende bewijs van de vooruitgang. ‘Ik ben
maar de zoon van een arme groenteboer. Ik mag me er nu op beroemen
de beste accountant van de stad te zijn.’
Er brak een hilarisch gelach los. Hij
hield beide armen omhoog, alsof hij preekte. ‘Geloof me, er is geen
betere.’
Hij wendde zich onverwacht tot mij. Ik
had misschien in de algehele opschudding wat te hard meegelachen.
Hij stond meer dan hij zat en zei: ‘Ik denk jou wel door te hebben,
je zit me zo aan te kijken, met zoveel ongeloof.’
Zijn doordringende ogen en droge lippen
zweefden langzaam mijn kant op.‘Zeg me nu, als man tegenover man,
geloof jij nog in God’? Hij stak een wijsvinger dreigend boven de
hoofden van de tafelgenoten.
Hij eiste terstond antwoord. Ik kreeg
het warm en moest denken aan de beproevingen waaraan de eerste
christenen in Rome werden blootgesteld.
Het gezelschap aan de tafel bestond voor
het merendeel uit collega’s van de krant. Zij lachten over de ernst
van de vraag heen, waarbij misschien wat extra decibels werden
geproduceerd om de aandacht van mij af te leiden. Alsof ze mij
wilden beschermen. Maar ik hoefde niet het achterste van mijn tong
te laten zien. De accountant begon weer aan een nieuwe monoloog,
Utah, Nevada, Wisconsin.. Tot hij me weer in het vizier kreeg.
‘Waar hadden wij het over, nou, als je
het weten wilt, ik geloof er niet meer in. Als ik hem morgen voor
mijn BMW krijg, dan druk ik het gaspedaal in. Ha, ha, ha, ik zeg het
gewoon in het openbaar, iedereen mag het horen, want hij bestaat
toch niet.’
Hij zette zijn glas neer en legde zijn
Havana met de andere hand in de asbak. Daarna maakte hij met zijn
fijne handen een wringende beweging, alsof hij een duif de nek
omdraaide. Er klonk een afkeurend gemompel, zinnen werden niet
afgemaakt. Het was al laat geworden en het alcoholgehalte liep
steeds hoger op.
‘Ik moet niets meer van dat circus
hebben. Ik ben werkelijk vrij. En morgen, kerel, vanochtend dus, als
de klokken van de grote kerk, de klokken van onvergankelijkheid, de
gelovigen oproepen om hun schreden richting kerk te zetten, ga ik
naar de plassen om te schaatsen. Dan voel ik me een god. Ik heb geen
andere god nodig. Er is niemand meer die mij de wet voorschrijft.
Geen god en geen meester.’
Niemand lette nog op hem. Ik was de
enige die luisterde en voelde me plotseling onbegrijpelijk nuchter.
Het was of ik zojuist uit de vriesnacht binnen was gekomen.
Met verbazing keek ik rond. De bezoekers
schreeuwden door elkaar heen en vrouwen met uitdagende ogen voerden
het woord. Er werd luidkeels een carnavalslied ingezet. De meeste
van mijn collega’s zongen mee. Er vormde zich een polonaise, waarvan
het voorste gedeelte bijna kroop richting voordeur, die door een
grapjas werd opengehouden.
Het was weer gaan sneeuwen en iedereen
moest even naar buiten, inclusief de barkeepster. Ze sloot onwennig
bij de polonaise aan, nadat ze met veel omhaal achter de bar vandaan
was gehaald. Hossende collega’s sloegen mij in het voorbijgaan
bemoedigend op de schouder. Ik kon het best gebruiken, maar het
lukte me niet meer in de stemming te komen. Daarom besloot ik mijn
kamer op te zoeken. Ik liep door de lege en opgeruimde straten met
in mijn hoofd de last van een gekneusd wereldbeeld.
Door de glazen wand die de telexkamer
scheidt van de redactieruimte, zie ik mijn collega’s geconcentreerd
bezig. Ze maken met het grootste gemak hun berichten, met nog minder
emotie dan een slager die een biefstuk plat staat. Ik slaag erin een
nieuwe rol papier op te zetten zonder dat er één regel van de
binnenkomende tekst verloren gaat.
De nieuwsberichten van de grote
persbureaus volgen elkaar in snel tempo op Als door het oog van een
camera valt het licht van de wereld binnen. Als er ergens
aanwijzingen zijn te vinden dat het aardse bestaan meer is dan een
stille afgesloten vijver, dan moet het hier zijn. Onophoudelijk
worden nieuwe feiten toegevoegd. Overvloedig bewijsmateriaal, zo
lijkt het, dat er van alles aan de hand is. Het overweldigt me.
Buiten de telexkamer kalft mijn wereld
af. Mijn land wordt weggezogen in een woeste golfslag. Mijn dorp
gaat langzaam in de vloed ten onder. Het explodeert en implodeert
tegelijk. Het griezeligste wat aan een mensenoog voorbij kan
trekken, alles heeft nog slechts de natte glans van modder. Mijn
biechtvader heeft een angstige grimas op het gezicht. Hij probeert
te blijven zwemmen, maar de modder wordt te dik. Zijn armen kunnen
niet meer en gaan steeds trager. Meerdere gezichten in nood lichten
op, vol schrik en ongeloof. Steeds hoger komt de vloed opzetten. Een
immense kracht tilt de telexkamer op, terwijl de modder er van alle
kanten afdruipt. Dan wordt het krakende gevaarte in de diepte
geslingerd.
‘Hé, schiet eens op, jongeman. Hoeveel
nieuwe rollen heb je al opgezet?’
De collega die in de deuropening is
verschenen, trekt een paar keer snel aan zijn pijp, alsof daaruit
het antwoord moet komen.
Ik zeg dat ik zo kom.
Het uitzicht op het redactielokaal wordt
minder wazig. Het heeft iets vertrouwds gekregen. Ik besluit weer
naar mijn bureau te gaan, met op een arm de slierten afgescheurde
telexkopij, de berichten van het laatste half uur.