INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME
 

John van Erve

COUPPOGING TEGEN DE DROSSAARD

Hendrick Verschueren werd omstreeks het jaar 1625 geboren (1) In het jaar 1658 woonde hij nog in Waalwijk. Op 21 september 1667 werd hij na het doen van belijdenis ingeschreven in het lidmaten-register van de Nederduits-gereformeerde kerk te Tilburg (2). Van 1666 tot en met 1680 was hij drossaard van de heerlijkheid Tilburg en Goirle.

 

Maria van der Stappen was degene met wie Hendrick Verschueren was getrouwd. Van haar werd geen inschrijving in de Lidmatenlijsten aangetroffen. Dat zou er op kunnen duiden, dat zij rooms-katholiek was en bleef. Hoogstwaarschijnlijk heeft Verschueren belijdenis gedaan om zodoende het ambt van drossaard te kunnen (blijven) vervullen.

 

De inkomsten van een drossaard waren in die tijd kennelijk niet zo hoog dat deze zich daarmee in zijn levensonderhoud kon voorzien. Drossaards hadden er dan ook meest van tijd een beroep bij. Hendrick Verschueren dreef in Tilburg nog een herberg en ook verdiende hij nog wat bij als barbier (3).

 

De populariteit van een drossaard was binnen de gemeenschap waar binnen hij werkzaam was niet bijster groot. Van een drossaard werd verwacht dat hij van heel veel af wist en daadwerkelijk optrad tegen strafbare feiten en andere misstanden. Dat maakte hem niet geliefd, want twijfelen over het opleggen van boetes deden drossaards meestal niet. Een deel van de opgelegde boete namelijk was voor de drossaard.

 

Hoe het zat met de populariteit van Hendrick Verschueren kan ik niet beoordelen. Maar toch moet er iets zijn voorgevallen waardoor sommigen hem liever kwijt dan rijk waren.

 

Op zondag 16 april 1679 gingen oud-borgemeester Johan van de Sande, schepen Ego de Wits en “setter”  Geeraert Janssen de Roij naar de herberg van Joachimus Franciscus de Meijer. Ook drossaard Hendrick Verschueren en schepen Johan Ophuijsen gingen naar deze herberg (4)

 

In de herberg vroeg Ophuijsen aan Verschueren of hij ermee wilde instemmen dat hij het stad-houderschap van Tilburg en Goirle, met alle bijbehorende voordelen,  zou gaan uitoefenen. Ver-volgens vroeg Ophuijsen nog hoeveel Verschueren daarvoor wilde hebben.

 

Verschueren antwoordde daarop, dat hij het goed vond als Ophuijsen het stadhouderschap zou gaan uitoefenen, maar dan wel onder de volgende voorwaarden:

- Verschueren is de drossaard van Tilburg en Goirle en zal dat ook altijd blijven;

- Verschueren is degene die op alle rechtsdagen aanwezig zal zijn;

- Verschueren is degene die alle vergaderingen van de schepenen zal bijwonen;

- Ophuijsen mag het stadhouderschap gedurende de eerstkomende zes jaar uitoefenen, mits hij daarvoor op eigen kosten toestemming vraagt aan de Heer van Tilburg en Goirle. Hij krijgt daarvoor drie maanden de tijd om die toestemming te verkrijgen;

- als de Heer van Tilburg en Goirle geen toestemming geeft, dan is hetgeen hiervoor onderling werd afgesproken van generlei waarde.

 

Ophuijsen zei dat hij hiermee akkoord wilde gaan en vroeg Verschueren nogmaals hoeveel hij daarvoor jaarlijks wilde ontvangen. Verschueren vroeg tweehonderd dukaten per jaar. Ophuijsen

probeerde het bedrag nog op honderd dukaten te brengen, maar Verschueren hield voet bij stuk. Ophuijsen vond het goed en bood aan op een souverijn (5) of een ton Diesters bier te trakteren en riep de aanwezigen op goed te onthouden wat zij hadden gehoord.

 

Ten slotte kwamen beide mannen nog overeen, dat alle boeten en straffen tot aan de dag waarop Ophuijsen de toestemming van de Heer heeft ontvangen en hij tot stadhouder was beëdigd, ten goede zouden komen van Verschueren. Nadien zou Verschuren de geďnde boetes naar zijn believen en goeddunken bij Van Ophuijsen mogen vorderen.

 

Verschueren drukte Ophuijsen nog op het hart, dat hij zich als een goed stadhouder moest gaan gedragen, zodat hij noch door de Staten-Generaal noch door de Heer van Tilburg en Goirle op zijn gedrag kon worden aangesproken.

 

Agata Ariens Roos was de weduwe van vorster Jan van Delft uit Goirle. Zij legde op verzoek drossaard Verschueren een verklaring af (6) Zij herinnerde zich nog goed, dat schepen Ophuijsen op zondagochtend 14 mei 1679 bij haar thuis in Goirle was gekomen. Nadat hij haar had gegroet, is Ophuijsen met wijlen haar man naar de kamer gegaan. Zij heeft toen gehoord, dat Ophijsen tegen Van Delft zei: “ick ben nu drossaert, meijer, ghij sult voortaen bij niemant als bij mij, de sondaghse geboden haelen, ende de schepenen gaen met mij om den eedt aff te nemen.

 

Zuchtend zei Agata Roos: “de geboden sijn gehaelt.” Ophuijsen, die het zuchten van de vrouw hoorde, zei tegen Roos: : vrouken sucht soo niet, hebt ghij een goeden drossaert gehadt, ghij sult aen mij oock eenen goeden drossaert hebben.” Tegen Van Delft zei hij vervolgens: “Meijer ick sal u van daghe noch een bulle thuis sturen, die moet ghij eens publiceren.

 

Diezelfde dag nog kwam er een manspersoon bij Van Delft aan huis. Deze overhandigde de vorster een acte en zei daarbij: “dese acte moet ghij eens publiceren, ick sal soo langhe wachten dat ghij dat gedaen hebt, ende sal die dan wederom mede nemen”. Gelet op de hierna volgende verklaring van oppervorster Anthonij van Opstal, heeft Van Delft aan dit verzoek hoogstwaarschijnlijk niet voldaan.

 

Van Opstal herinnerde zich nog heel goed, dat op 14 mei 1679 Engelbrecht Ophuijsen bij hem thuis kwam. Hij was de broer van schepen Johan Ophuijsen. Beide waren zonen van de voormalig president-schepen Willem Engelen Ophuijsen en Elisabeth Hecx.

 

Ophuijsen overhandige Van Opstal een document en vertelde daarbij, dat vanaf dat moment zijn broer Johan Ophuijsen tot drossaard was benoemd. Ophuijsen wilde dat de vorster deze benoeming aan de lindeboom bevestigde en zodoende aan een ieder bekend maakte.  Van Opstal weigerde dat en wilde eerst weleens weten of het verhaal klopte. Het gesprek tussen beide mannen verliep ongeveer als volgt:

 

Ophuijsen:      “siet daer is mijn broeders commissie, dat hij drossaert is, die moet ghij van daeghe eens publiceren aan de lindt”.

Van Opstal:     “ick en weet dat niet dat u broeder drossaert is, ick soude die commissie niet  publiceren, voor ende aleer ick dat den drossaert of sijnen gestelden stadthouder (7) gevraeght hebbe.”

Ophuijsen:      “daer en is anders geenen drossaert ofte stadthouder als mijnen broeder”.

 

Toen Ophuijsen bemerkte dat Van Opstal zomaar geen opdrachten van iedereen aannam, vroeg hij het aanstellingsdocument weer terug en vertrok.

Rond het middaguur die dag was Van Opstal druk met het aan de lindeboom bevestigen van de zondagse geboeden. Op dat moment kwam schepen Johan Ophuijsen op hem af gestapt en overhandigde Van Opstal zijn aanstellingsbrief tot drossaard. Hij verzocht de vorster om zijn aanstelling aan de lindeboom te publiceren. Hij zei daarbij, dat hij drossaard van Tilburg en Goirle was.

 

Van Opstal weigerde echter aan zijn verzoek te voldoen omdat hij daartoe geen opdracht had gekregen van drossaard Verschueren en van de schepenen. Ophuijsen hield vervolgens de aanstellingsbrief omhoog en riep luidkeels naar de omstanders: “mannen hout daer kennisse aff dat den vorster niet en wil publiceren mijne commissie, die ick ben hebbende vanden Heere van Tilborgh.” Jan Servaes Moonen was één van de omstanders. Deze riep dat de omstanders dat dan wel zouden doen.

 

Op verzoek van drossaard Verschueren heeft ook de Tilburgse bakker Adriaen Joens   Silver een verklaring afgelegd. Hij was er getuige van, dat Johan Ophuijsen vorster Van Opstal verzocht om zijn aanstelling aan de lindeboom te bevestigen. Hij legde hieromtrent een eensluidende verklaring als Van Opstal af. Hij wist zich nog wel te herinneren dat er tussen beide mannen woorden zijn gevallen, maar de inhoud ervan zei hij niet meer te weten.

 

In het protocol van notaris Van Loon trof ik een losse notitie aan, welke was gedateerd 10 juni 1680. Deze notitie maakte geen deel uit van een bepaalde akte en was door drossaard Hendrick Verschueren zelf aan de notaris overhandigd (8).

 

De letterlijke inhoud van deze notitie luidde: Op den 29e januarij 1680 is bij de heer drossaert Verschuren aen schepenen opgeseijt het tractement van sijn jaerlijcxe gagie, ende dat sijn Ed: in toecomende van alle te doene vacatien soude doen thoonen declaratie, twelck bij schepenen toegestaen ende aengenomen is, ende aen den secretaris geordonneert aen den voornoemde heer drossaert te geven ordonnantie op den borgemeester Kerckhoff van 200 gulden tractement vervallen inden jaere 1679.

 

Deze notitie bleek een woordelijke weergave te zijn van een “simpele akte”, welke door de secretaris van de heerlijkheid Anthonij Vereijck eigenhandig was geschreven.

 

Inhoud van de “simpele akte” Bron: (RAT) Tilburg N28-22 (10-6-1680)

 

Op 10 juni 1680 verschenen de schepenen Jacobus vander Burcht, Ego de Wits, Johan van de Sande en Adriaen Maes bij notaris Van Loon. Ook zij legden op verzoek van de drossaard een verklaring af. Zij verklaarden dat zij de door secretaris Vereijcken opgestelde acte hadden gezien en gelezen (9).

 

De schepenen verklaarden dat hetgeen in deze akte staat geschreven onwaar en vals is. Wél hebben de schepenen op of omstreeks 8 mei 1679 het jaarlijkse traktement aan Verschueren opgezegd. Alle schepenen verklaarden het handschrift op deze akte te herkennen als dat van secretaris Vereijck. Niet werd vermeld waarom het traktement van Verschueren is opgezegd.

 

In geen enkele archiefbron heb ik kunnen terugvinden of deze poging de drossaard af te zetten gevolgen heeft gehad voor Ophuijsen en/of Vereijck. Bovendien overleed Hendrick Verschueren korte tijd later en werd op 28 juli 1680 in de (Nederduits-gereformeerde) kerk te Tilburg begraven. Uit zijn huwelijk met Maria van der Stappen werden geen kinderen geboren.

 

Nieuwegein, december 2014

 

John van Erve / geneanerven@gmail.com

 

Noten

1 -- (RAT) Tilburg N24-46 (21-2-1657)

2 -- (RAT) Tilburg Lidmatenlijsten 1648-1734, f.4

3 -- (RAT) Tilburg en Goirle R-Varia 38 (ongenummerd dossier)

4 -- (RAT) Tilburg N27-17 (26-6-1679)

5 -- muntsoort

6 -- (RAT) Tilburg N28-3v (6-1-1680)

7 -- plaatsvervanger

8 -- (RAT) Tilburg N28-22 (10-6-1680)

9 -- (RAT) Tilburg N28-22v (6-10-1680)