INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

© John van Erve - Nieuwegein 2019

John van Erve

"Met vastenavond doodgesteken..."

 


Hoe Joseph Hoppenbrouwers aan zijn einde kwam

 

 

 

 

 Met vastenavond doodgesteken…[1]

 

De toen 29-jarige Johan van de Kerckhoven was waard van een herberg aan de Hoeven in Tilburg. In de middag van 9 februari 1739 rond een uur of één was het aardig druk in zijn herberg. Onder de gasten bevonden zich ook de 23-jarige Joseph Hoppenbrouwers[a] uit het Nieuwland en Johan Peter Nouwens[b] die aan de Hoeven woonde. Deze laatste werd ook wel Matteussen of Teussen genoemd.

Nouwens maakte met enkele van de aanwezigen, waaronder Hoppenbrouwers, ruzie. De beide mannen scholden elkaar uit en een aanwezige gast heeft gehoord dat Nouwens zei: “Als ik bij Joseph kan komen dan sal ik hem een clap geven”. En een andere gast had de twee mannen in het keukentje van de herberg vechtend op de grond zien liggen. Maar deze gast had ook gehoord dat Hoppenbrouwers tegen Nouwens zei: “Kom laten het ons affdrincken”, waarop Nouwens had gezegd: "Dan moet gij mij beschencken”. Hoppenbrouwers antwoordde: “Ick sal soo veel geven als gij”. In aanwezigheid van Petronilla van Gorp, de moeder van Nouwens, heeft Van de Kerckhoven Nouwens buiten de deur van zijn herberg gezet. Via de tuin van de herberg gingen Nouwens en zijn moeder op weg naar huis.

Hoppenbrouwers had ondertussen met Jan Bastiaan Smittens de tuin achter de herberg verlaten. Buiten die tuin trok Hoppenbrouwers zijn mes en liet dat aan Jan Peter Nouwens zien. Nouwens, die inmiddels een stukje verder over een weide liep, keerde daarop naar Hoppenbrouwers terug en trok ook zijn mes. Hoppenbrouwers is in de tuin van de herberg het zomerhuis binnengegaan. Nouwens trok de deur van het zomerhuis open en de beide mannen maakten met hun messen weer stekende bewegingen naar elkaar. Broer Norbart Nouwens[c] was er ook bij gekomen en had zijn mes eveneens getrokken.

Jan Baptist de Beer was als bezoeker van de herberg ook naar de tuin gekomen. Hij had een bonenstaak afgebroken en daarmee probeerde hij de mannen uit elkaar te krijgen. De vechters-bazen richtten zich toen tegen hem en maakten ook snijdende bewegingen naar hem. Het resultaat was een snede door de slip van zijn jas en een andere snede door de mouw van zijn jas.

Verschillende getuigen hebben Joseph Hoppenbrouwers met een bebloed hemd en met de handen voor de buik in de tuin van Van de Kerckhoven onder een notenboom zien zitten. In de ene hand had hij een schede en in de andere hand een mes. Toen hem gevraagd werd of hij gewond was, zei Hoppenbrouwers: “Ja ik hebs al genoegh”. De gewonde jongeman werd hierna de herberg van Van de Kerckhoven binnengebracht.

Het voorval was ook drossaard Pieter van Hoven ter ore gekomen. Hij verzocht op 10 februari 1739 de schepenen Diderick Ulæus, Arnoldus van Asten en Arnoldus van Meurs zich te vervoegen aan het huis van Johan van de Kerckhoven om de gewonde Joseph Hoppenbrouwers te onderzoeken. Gezworen klerk Govert Bles vergezelde hen om de verslaglegging te verzorgen.

Toen zij daar aankwamen vertelde Van de Kerckhoven dat Hoppenbrouwers in de naastgelegen weefkamer lag en dat hij kort voor hun komst omstreeks 11.00 uur aan zijn verwondingen was overleden.

In aanwezigheid van de chirurgijnen Francis de Meij en Sebastiaan Rijcken hebben de schepenen het dode lichaam van Hoppenbrouwers onderzocht. De chirurgijnen lieten zien dat Hoppenbrouwers een steeck hat regt voor int hangen van de buijck, en datter de darmen uijthongen. De schepenen gaven opdracht om het lichaam van Joseph Hoppenbrouwers over te brengen naar het huis van zijn moeder Petronilla van Gils en stiefvader Johan van de Pas[d]. Zij woonden aan het eind van het Nieuwland. In die woning zou het stoffelijk overschot de volgende dag nader worden onderzocht en geopend.

De schepenen maakten van de gelegenheid gebruik om Van de Kerckhoven nog even te vragen naar de oorzaak van deze doodtslag of manslag. De herbergier gaf in het kort weer wat hij had gezien en gehoord. De schepenen wilden ook van hem weten wie er tijdens het gevecht allemaal in en bij zijn herberg waren. Van de Kerckhoven verklaarde dat niet te weten.

Maar zo makkelijk kwam hij er bij de schepenen niet van af. Uit naam van de drossaard gaven zij hem opdracht een lijst op te stellen wie hij allemaal in zijn herberg over de vloer heeft gehad. Gezien het grote aantal getuigen dat later werd gehoord, heeft Van de Kerckhoven hieraan waarschijnlijk wel voldaan.

Wouterus Mutsaers was medicine doctor van Tilburg en Goirle. Samen met Francis de Meij en Sebastiaen Rijcken is hij naar het huis van Jan van de Pas aan het Nieuwland gegaan. Ook de gecommitteerde schepenen en gezworen klerk waren daar aanwezig.

Uit het verslag van de medici bleek dat het lichaam van Joseph Hoppenbrouwers allereerst werd ontbloot. Zij zagen aan de buitenkant dat deze een steek voor in het “hangen van de buik” had. De steek bevond zich ongeveer een duim breed onder de navel. Een gedeelte van de inmiddels zwart geworden darmen hing er uit.

Nadat het lichaam was geopend bleek dat de derde dunne darm, op een strobreed stukje na, vrijwel in zijn geheel was afgesneden.

De medici stelden officieel vast dat deze kwetsuur en verwonding de ware oorzaak waren van de dood van Hoppenbrouwers.

Cornelis van Gorp was ook getuige van de messentrekkerij geweest. Hij was Jan Peter Nouwens op 11 februari 1739 tegengekomen en vroeg aan hem: “Waarom legde tegens sulck een volck aan, want gij wist wel dat dien Joseph Hoppenbrouwers een seer moeijelijck mens was.” Nouwens antwoorde daarop: “Hij was mijn al wat te gauw, en te quaat, en raakte mijn gedurig, en ick kon hem niet raken, En doen heb ik naar hem gestooken, maar ick wist niet dat het soo quaat soude komen.” Van Gorp had ook gezien dat Nouwens verschillende sneden in zijn kleding had.

Van Gorp is hierna met Jan Peter Nouwens tot aan de Baelse molen meegelopen. Ook Norbart Verhooff liep met de beide mannen mee. Bij de molen scheidden hun wegen en zei Nouwens nog tegen de twee mannen: “Het is evenwel hart, om eens dat ick mijn arm te ver heb uijtgestooken, moet vlugten, mijn vaderlant verlaten.” Om aan de gevolgen van zijn handelen te ontkomen heeft Jan Peter Nouwens de heerlijkheid Tilburg en Goirle ontvlucht. Dat hij naar Baarle was gelopen geeft aan dat hij waarschijnlijk naar de Oostenrijkse Nederlanden is gevlucht.

Uit het criminele procesdossier bleek dat ook Norbart Nouwens de kuierlatten had genomen en de heerlijkheid Tilburg en Goirle had verlaten. De grond was ook hem kennelijk te heet onder de voeten geworden. Over hem werden geen aanwijzingen over zijn vlucht aangetroffen.

Josephus Hendrick Hoppenbrouwers werd op 13 februari 1739 in Tilburg begraven. In de aantekening van deze begrafenis werd opgetekend dat hij jongman, dus ongehuwd, was. Hij liet een halve ouder na en woonde aan het Nieuwland. Met die halve ouder werd zijn moeder bedoeld. Voor de begrafenis werd 36 stuivers betaald. Als extra werd nog opgetekend dat Hoppenbrouwers met de vastenavond dootgesteken was.

Bron: (RAT) Tilburg begraaflijst 1732-1746 (Nederduits-gereformeerd), f.32

 

Na het doornemen van de verslagen van de schepenen en de medici én het horen van ongeveer vijftien getuigen wist drossaard Van Hoven wel hoe de vork in de steel zat. Uit de attestatiën en preparatoire informatiën was het voor hem meer dan duidelijk geworden dat Johannes Nouwens en zijn broer Martinus Nouwens voor het doodsteken van Hoppenbrouwers verantwoordelijk waren.

Van Hoven verzocht de schepenen hem dan ook een decreet van apprehensie tegen Johannes Nouwens en Norbartus Nouwens te verlenen om tegen hen een crimineel proces[e] te kunnen voeren. En voor het geval dat deze op de vlucht waren geslagen wilde hij hen bij edict[f] en klockeslagh indaegen. Dit decreet werd de drossaard op 25 februari 1739 door de schepenen verleend.

De drossaard stelde op 1 maart 1739 een dagvaarding op voor Johannes Nouwens en Norbartus Nouwens waarbij deze hen bij edict en klockeslagh daagde om op 9 maart 1739 om negen uur in het raadhuis te verschijnen om de crimineelen eijsch en conclusie van de drossaard aan te horen.

Vorster Jan de Munnick heeft die dag nog de klokken van de Grote Kerk, zoals ’t Heike toen genoemd werd, geluid en de dagvaarding aan de pui van de kerk afgehangen.

 

Het criminele strafproces tegen de gebroeders Nouwens

Een crimineel strafproces startte met het aan de schepenen uitbrengen van de tigt en aenspraeke crimineel door de drossaard. In dit document legde de drossaard puntsgewijs uit op grond waarvan hij tegen iemand wilde procederen. Aan het eind van dit document trok de drossaard zijn conclusie en stelde hij voor hoe de gedaagde zou moeten worden gestraft. Vanaf dit moment werden in de criminele rol ook de notulen bijgehouden van elke rechtsdag die op een bepaalde zaak betrekking had.

Om te voorkomen dat de schepenen zich door een dikke criminele rol moesten worstelen om de rechtsgang te kunnen volgen, was het gebruikelijk dat van de notulen een extract werd vervaar-digd. In dit extract werd letterlijk overgenomen wat er van dag tot dag in de criminele rol over een proces stond beschreven. Dit extract werd altijd aan het dossier toegevoegd.

Fragment uit de criminele rol.  Bron: (RAT) Tilburg en Goirle ORA10 (1681-1758)

 

 

In deze casus werd de tigt en aenspraeke crimineel tijdens de rechtsdag van 9 maart 1739 tegen Johannes Nouwens en Norbartus Nouwens uitgebracht. Het was gebruikelijk dat de drossaard het proces niet zelf voerde, maar zich liet vervangen door een dorpsprocureur. In deze zaak was procureur Jan Tabbers degene die namens de drossaard optrad.

Na de puntsgewijze opsomming van feiten en omstandigheden kwam de drossaard tot de conclusie dat zowel Johannes Nouwens als Norbartus Nouwens schuldig waren aan deze dootslag of manslag. Hij verzocht de schepenen voor recht uit te spreken dat de gebroeders Nouwens door de scherp-rechter aan den lijve zouden worden gestraft.

De op de vlucht geslagen gebroeders Nouwens lieten zich uiteraard op deze eerste rechtsdag niet zien. Om die reden verzocht Tabbers de schepenen om hen default[g] te verlenen en hen voor de tweede maal te dagvaarden. Daarbij werd de gedaagden hun exceptie declinatoir ontnomen.

Dat wilde zeggen dat de gedaagden zich niet meer konden beroepen op de onbevoegdheid van de rechters waarvoor zij geroepen waren.

Johannes Nouwens en Norbartus Nouwens werden voor de rechtsdag van 23 maart 1739 opnieuw gedagvaard. Ook nu verschenen zij niet en werd door Tabbers verzocht om hen opnieuw default te verlenen en hen voor een derde maal te dagvaarden. Bij deze gelegenheid werd hen hun exceptie dilatoir ontnomen.

Het doel van de exceptie dilatoir was een gunstig tussenvonnis te verkrijgen, om zo in de hoofd-aanklacht sterker te staan.

Er volgde een nieuwe dagvaarding voor 6 april 1739. Maar uiteraard kwamen zij ook nu weer niet opdagen en werd hen een derde default verleend en zouden zij nogmaals worden gedagvaard. Nu werd hen hun exceptie peremptoir ontnomen en stonden voor hen, mochten zij later alsnog gearresteerd kunnen worden, geen andere rechtsmiddelen meer open.

Bij de exceptie peremptoir wordt de gedaagde het recht ontnomen om het laatste woord te voeren.

Het procesrecht schreef voor dat er nog een vierde dagvaarding moest worden uitgebracht. Johannes Nouwens en Norbartus Nouwens werden voor de laatste keer gedagvaard om op 20 april 1739 voor de schepenbank van Tilburg en Goirle te verschijnen. Zij verschenen ook nu weer niet.

Procureur Jan Tabbers zag namens de drossaard af van de wens dat de gedaagden zich op een rechtsdag zouden komen vertonen. Daarmee werden beide zaak gesloten.

Van beide dossiers werden nu alle stukken overgegeven aan de secretaris of diens gezworen klerk. Op 2 mei 1739 stelde hij voor elk dossier een inventaris op van alle inliggende stukken. Deze inventarissen werden aan de dossiers toegevoegd.

Op de zittingsdag van 4 mei 1739 overhandigde de drossaard beide dossiers aan de schepenen en verzocht de schepenbank een vonnis hierover uit te spreken. De schepenen wilden daarover eerst schriftelijk advies inwinnen bij twee onpartijdige rechtsgeleerden.

Met een verzoek om hen van advies te dienen werden de volledige dossiers gestuurd naar de rechtsgeleerden A.van Heurn en A.Verster uit ’s-Hertogenbosch. Na bestudering stuurden zij met de dossiers ook hun adviezen weer naar de schepenen terug. Elk advies bestond uit een tekst die aan alle juridische eisen van een vonnis voldeed. De schepenen hoefden dit advies alleen nog maar te dateren, te ondertekenen en voor recht uit te spreken.

Het uitbrengen van een advies was niet gratis. Voor elke rechtsgeleerde moest per advies een bedrag van f.6-6-0 worden betaald. Voor de extensie, het uitschrijven van het advies, werd een bedrag van f.0-18-0 in rekening gebracht en aan zegelgeld moest f.0-12-8 worden betaald.

De schepenen kregen het gevraagde advies op 16 mei 1739 toegestuurd en op 25 mei 1739 deden zij overeenkomstig dit advies uitspraak in dit proces. Het vonnis werd door de secretaris of zijn gezworen klerk in de criminele rol bijgeschreven.

In het vonnis tegen Johannes Nouwens werd bepaald dat deze onmiddellijk en voor altijd uit de heerlijkheid Tilburg en Goirle werd verbannen. Zou hij later alsnog gearresteerd worden dan zal er tegen hem een crimineel proces worden aangespannen. Johannes Nouwens werd tevens veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.

Het verbannen werd, ondanks dat de gedaagde gevlucht was, in de meeste gevallen als vast element in een vonnis opgenomen. Verbanning was een zware maatregel. Op deze manier werd men verlost van ongewenste personen uit de heerlijkheid. Bannelingen vervielen vaak tot de bedelstaf.

Het vonnis tegen Norbartus Nouwens luidde, dat tegen hem zal worden geprocedeerd als hij in handen van justitie zou vallen. Hem werd verweten dat hij met een mes in de hand aanwezig was toen de manslag op Joseph Hoppenbrouwers plaatsvond. Ook werd hij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.

Ondanks dat Norbartus Nouwens zelf geen verwondingen heeft toegebracht aan Joseph Hoppen-brouwers kon hij toch, alleen al door zijn aanwezigheid daarbij, worden gestraft. Doordat hij tijdens het gevecht tussen zijn broer Johannes Nouwens met Joseph Hoppenbrouwers met een mes in de hand heeft gestaan kon hij ook voor deze manslag worden vervolgd en veroordeeld.

Een verbanning werd tegen hem niet uitgesproken. Ook werd in dit vonnis niet vastgesteld of er tegen hem, mocht hij werden gearresteerd, ordinair of extraordinair geprocedeerd zal gaan worden.

 

Nieuwegein, mei 2019

John van Erve

 

[a]   Josephus Henricus Oppenbrauwers stond op 25-2-1715 te Tilburg in het doopboek aangeduid als zoon van Henricus Oppenbrauwers en Maria Schapsmeijders.

[b]   Joannes Nauwens werd op 1 september 1710 te Tilburg gedoopt als zoon van Petrus Mattheus Nauwens en Petronilla Jan van Gorp. In he dossier geschreven als Nouwens.

[c]   Norbartus Nauwens werd op 17 februari 1717 te Tilburg gedoopt als zoon van Petrus Mattheus Nauwens en Petronilla Jan van Gorp. In het dossier geschreven als Nouwens.

[d]   Jan van de Pas trouwde op 3 juni 1721 te Tilburg met Anna Maria Schaapsmeerders. Zij was de weduwe van Hendrik Hoppenbrouwers met wie zij op 28 januari 1703 in Tilburg was getrouwd.

[e]   Ook wel als extraordinair proces aangeduid.

[f]    Openbare dagvaarding

[g]   Verstek

 

 

Bronnen:

[1]   (RAT) Tilburg en Goirle ORA-289 en ORA-290