INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

 

©John van Erve – Nieuwegein

2020

Een toontje lager zingen !

Voorzanger, voorlezer, koster en schoolmeester David van der Hammen

 

 

 Bron: (Rijksmuseum) Kerkdienst in een dorpskerk, E.C.Rahms (1833-1907)

 

Een toontje lager zingen !

 

In zijn leven was Johannes van der Hammen koster, schoolmeester, voorzanger en voorlezer in Tilburg. Hij werd omstreeks 1618 in Leiden gedoopt en trouwde op 23 april 1641 in Rotterdam met Abigaël Davidts Haeckendouver. Uit dit gezin kwamen acht kinderen voort.[a]

Het kwam wel vaker voor dat twee kinderen uit een gezin dezelfde voornaam kregen. De reden daarvan kon een vernoeming zijn naar een al dan niet overleden familieleden óf het eerstgeboren kind met die naam was overleden.

In het gezin van Johannes van der Hammen werden in Tilburg twee kinderen met de naam David gedoopt. Dat was respectievelijk op 20 november 1650 en 7 mei 1656.

Nadat Johannes van der Hammen op 3 mei 1675 in Tilburg was begraven bleek diens oudste zoon David genegen te zijn om zijn vader op te volgen.[1] 

Na de geboorte van de jongste David van der Hammen in 1656 werd er in dit gezin op 13 januari 1658 nog een derde zoon gedoopt. Deze zoon kreeg de naam Lodeweijck. Omdat op voorhand niet kan worden aangenomen dat de eerstgeboren David van der Hammen was overleden, was het van belang om eerst uit te zoeken wie er met oudste zoon David werd bedoeld.

Om vast te stellen of en wanneer een kind werd begraven is het begraafboek wat Tilburg betreft een ongeschikte bron. In het begraafboek werd meestal vermeld: “Het kind van….” De naam van de vader werd wel maar die van het kind werd niet vermeld. Ook de naam van de moeder werd niet genoteerd. Het begraven zou dus ook elk ander kind uit hetzelfde gezin kunnen betreffen.

 

Bron: (RAT) Fragment uit de lijst van ontvangen kerkrecht voor begraven 1654-1666 (Nederduits-gereformeerd), f.1v

De oudste zoon van wijlen Johannes van der Hammen had dus te kennen gegeven schoolmeester en koster te willen worden. De schoolmeester van de hoofdschool was tevens koster, voorlezer en voorzanger. Om deze beroepen te kunnen en te mogen uitoefenen moest aan bepaalde eisen worden voldaan. In het Schoolreglement van 1655 stond gedetailleerd beschreven welke die eisen waren.

Zo moest de kandidaat de volle ouderdom van 25 jaar hebben, en getreden zijn in het 26e jaar. De kandidaat moest dit aantonen met een extract uit het doopregister. Bovendien moest hij belijdenis hebben gedaan van de ware gereformeerde religie en tenminste één jaar lidmaat zijn. Deze eis moest worden aangetoond met een attestatie van de kerkenraad.

Vervolgens moest de kandidaat een attestatie van de predikant en de kerkenraad van zijn woonplaats kunnen overleggen waaruit bleek dat hij goed kon lezen, zingen, schrijven en rekenen. Om aan te tonen dat de kandidaat in staat was de jeugd goed te onderwijzen, moest uit de attestatie ook blijken dat hij een goed christelijk leven leidde en dat hij in de grondbeginselen van de religie geoefend was.

Degene die aan deze eisen voldeed kon aan de Raad van State toestemming vragen om het beroep van schoolmeester en koster te mogen uitoefenen. De Raad van State stelde allereerst een onderzoek in naar de geschiktheid van de kandidaat. Bij gebleken geschiktheid werd aan hem een akte van toestemming uitgereikt.

De Classis van de Nederduits-gereformeerde kerk stelde naar aanleiding hiervan nog een onderzoek in of de kandidaat over voldoende wetenschap en bekwaamheid beschikte. Bij gebleken geschiktheid werd daarvan een verklaring afgegeven.

Met de akte van de Raad van State en de geschiktheidsverklaring van de Classis kon gesolliciteerd worden naar een vacante schoolmeesters- en kostersplaats. Daartoe richtte de kandidaat zich tot de drossaard en de schepenen van een stad, een dorp of een heerlijkheid. Zij beslisten of de kandidaat de juiste persoon was om de vacatures op te vullen.

De David van der Hammen die op 20 november 1650 in Tilburg werd geboren was in de maand mei 1675 in zijn 25e jaar. Het zou nog ongeveer een half jaar duren tot hij de volle ouderdom van 25 jaar zou bereiken.

Het lidmatenregister van de Nederduits-gereformeerde kerk vermeldde maar één David van der Hammen. Deze deed op 29 mei 1675 belijdenis.[2]

Ervan uitgaande dat de beide zonen David van der Hammen nog in leven waren, dan voldeden zij allebei niet aan de eis van één jaar lidmaatschap van de kerk. Meestal werd er vanaf het 18e jaar belijdenis gedaan. David van der Hammen die in 1656 werd gedoopt was op dat moment 19 jaar. Toen de opvolging van zijn vader aan de orde was, was hij nog 18 jaar oud.

Qua leeftijd was het Schoolreglement gericht op kandidaat-schoolmeesters die qua leeftijd meerderjarig waren en die bovendien in staat waren om goed te onderwijzen. Volgens de wetten en costuymen van de Republiek waren mannen op de leeftijd van 25 jaar meerderjarig.[3]

Niet alleen de eisen om schoolmeester en koster te kunnen worden waren hoog, ook aan de qualiteyten en bequaemheyt der school-meester, ’t school houden en het koster-ampt werden hoge eisten gesteld.

In het Oud Rechterlijk Archief van Tilburg en Goirle werden geen boedeldeling en -scheiding van de nalatenschap van Johannes van der Hammen aangetroffen. Ook was er geen voogdijrekening opgemaakt. Al met al kon dus niet met zekerheid worden vastgesteld op welke van de twee zonen David van der Hammen de opvolging betrekking had.

Om welke van de twee zonen David van der Hammen het ook mocht gaan, de kerkenraad en de magistraat van Tilburg hadden hem bij de Raad van State aanbevolen om de opengevallen plaats in te nemen. De Raad van State gaf op 2 mei 1675 een akte van aanstelling af en op 7 mei 1675 legde David van der Hammen de eed af.[4] Nadat hij  de benodigde akten aan de kerkenraad had getoond werd hij als voorzanger en koster aangesteld.[5] Hoewel dit niet in de acta van de kerkenraad stond genotuleerd hoorden bij zijn aanstelling ook het ambt van schoolmeester en voorlezer. Bij zijn aanstelling beloofde hij dat hij ijverig alle plichten zou vervullen die deze functies met zich meebrachten.

Ter voorbereiding op het Heilig Avondmaal brachten predikant Willem de Beveren en ouderling Paulus Scholt in de maand oktober 1677 een bezoek aan David van der Hammen. Zij rapporteerden de kerkenraad dat zij bij Van der Hammen alles in goede orde en in overeenstemming met de in de Reglementen gestelde eisen hadden aangetroffen.[6]

Toch duurde het niet zo heel erg lang eer de tevredenheid van de kerkenraad haarscheurtjes ging vertonen. Op 18 december 1677 beklaagde meester David van der Hammen zich bij de kerkenraad over Cornelia van Obstal.[b] Volgens Van der Hammen had zij haar kinderen bij hem van school gehaald en ze bij een paeps school ondergebracht.[7]

De kerkenraad ontbood zowel meester David van der Hammen als Cornelia van Obstal om op 24 december 1677 in hun vergadering te verschijnen.

De kerkenraad hield Cornelia van Obstal de gevaerlijckheijdt, onbetamelijckheijdt en ergenisse voor om haar kinderen naar een paeps school te sturen. De moeder antwoordde dat haar kinderen bij meester Van der Hammen geen vorderingen maakten en door hem mishandeld werden. Om die reden had zij besloten om voor haar kinderen naar een andere schoolmeester op zoek te gaan.

De steutigheijdt van de kinderen en hun moeite met leren waren de redenen dat Cornelia van Obstal aan meester Van der Hammen ooit toestemming had gegeven om ze streng aan te pakken. Volgens de schoolmeester waren de kinderen veelvuldig afwezig.

Het lukte de kerkenraad om beide partijen weer tot elkaar te brengen en de problemen de wereld uit te helpen. Cornelia van Obstal zou haar kinderen weer bij meester Van der Hammen op school doen. Nadat zij elkaar de hand hadden geschud was alles weer koek en ei.[8]

Van tijd tot tijd brachten enkele afgevaardigden van de Classis uit ’s-Hertogenbosch een bezoek aan de Grote Kerk in Tilburg om na te gaan of alles ging zoals het behoorde. Bij hun een van die bezoeken rapporteerden de afgevaardigden dat hen was medegedeeld dat meester David van der Hammen niet goed les kon geven. Lidmaten hadden over hem geklaagd.

Ook was het de Classis ter ore gekomen dat de kerkgangers zich niet prettig voelden als David van der Hammen tijdens de kerkdienst moest zingen. Hij was vrijgezel en woonde nog bij zijn moeder. Dat zou de reden geweest kunnen zijn dat de kerkenraad met Abigaël Davidts Haeckendouver in gesprek ging. Tijdens dat gesprek vertelde zij dat haar zoon ook nogeens regelmatig converseerde bij een paeps vrouwmensch.

Het feit dat de Classis van deze voorvallen op de hoogte was schoot dominee De Beveren in het verkeerde keelgat. Hij vond dat de kerkenraad van Tilburg prima in staat was om zaken die de kerkgemeente aangingen zelf af te handelen. Hij wilde niet dat aan de afgevaardigden van de Classis zaken uit het kerkboek bekend werden gemaakt.

De kerkenraad had gehoopt dat meester Van der Hammen als schoolmeester en als voorzanger vooruitgang had geboekt. Dominee De Beveren had Van der Hammen zelfs twee volle jaren dagelijks les gegeven. Die moeite bleek tevergeefs te zijn geweest. David van der Hammen was volgens de predikant even dom gebleven. Al die tijd had hij noch van de dominee, noch van iemand anders ook maar één psalm geleerd.

Tijdens de kerkdienst zat de voorzanger, in het aangezicht van de gemeente, direct naast de predikant.

 

De leden van de kerkenraad hadden niet de illusie dat David van der Hammen, door zijn valsche of afgebrande stem, ooit goed zou leren zingen. De kerkenraad zat met deze kwestie behoorlijk in de maag, want telkens als er op zondag gepredikt, en er dus ook gezongen werd, reageerden de kerkgangers ontstemd. De kerkenraad was bang dat hun volgelingen hierdoor zouden afhaken. Dat werd als een blamage ervaren en kon de papisten in de kaart spelen.

Voorgesteld werd dat dominee De Beveren naast predikant ook nog als voorzanger zou fungeren. Volgens de kerkenraad werd dat jaren geleden ook zo gedaan en nu sprong De Beveren af en toe ook al als voorzanger bij.

Over de zangkwaliteiten van haar zoon had de kerkenraad al eens eerder met de moeder van meester van der Hammen gesproken. Zij was bereid een plaatsvervanger voor haar zoon aan te stellen totdat deze bekwaam genoeg zou zijn om de plaats van zijn vader naar behoren in te nemen. De leden van de kerkenraad hadden hier wel oren naar en zij zouden David van der Hammen hierover in de consistorie van de kerk aanspreken.[9] Of dit gesprek ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden stond niet in de acta vermeld.

David van der Hammen trouwde op 5 maart 1679 te Hilvarenbeek met Sara Thomas Buermans. Zij werd in Hilvarenbeek geboren, maar de datum van haar doop en de namen van haar ouders konden niet worden opgezocht. Het betreffende doopboek is in de loop der jaren verloren gegaan. Op zich is dat jammer. Als namelijk in de trouwinschrijving de leeftijd van de bruidegom was vermeld dan had dat kunnen helpen met vast te stellen om welke David van der Hammen het hier ging.

Sara Thomas Buermans werd met een attestatie uit Hilvarenbeek op 16 juli 1679 als lidmaat te Tilburg ingeschreven.[10] Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren.[c]

Medio 1679 was meester David van der Hammen de vergadering van de kerkenraad binnengekomen. Hij beklaagde zich erover dat de Latijnse meester in het Nieuwland wel 60 kinderen in zijn school had. Die kinderen kregen daar onderwijs in het Latijn, Duits en Frans en er werden paepsche boeken gebruikt. Dit kwam de school van Van der Hammen niet ten goede en hij verzocht de kerkenraad hierop aktie te ondernemen.

De kerkenraad besloot drossaard Hendrick Verschueren hierover opnieuw ernstelijck en kragtiglijck aan te spreken. Hiervoor werden dominee De Beveren en ouderling Jacobus van der Burght afgevaardigd.[11]

In het gesprek zegde de drossaard toe dat hij de Latijnse meester zou laten arresteren. Met deze toezegging van de drossaard was de kerkenraad zeer ingenomen.[12] Er werden geen archiefstukken aangetroffen waaruit bleek dat de drossaard zich aan zijn woord had gehouden.

Een jaar nadat het besluit was genomen om voor David van der Hammen een plaatsvervangend voorzanger aan te stellen kwam de kerkenraad op dit onderwerp terug. Al enige tijd waren er geen klachten meer over zijn lesgeven geweest. Ook was het voorzingen van meester Van der Hammen volgens de kerkenraad niet verslechterd. Er werd daarom besloten om voorlopig geen plaatsvervanger voor hem aan te stellen.[13]

Op 1 november 1679 meldde meester Van der Hammen zich nog maar eens bij de kerkenraad. Hij beklaagde zich nu over het nadeel dat hij ondervond van alle paepsche schoolen in de omgeving en van de paepschen meester in het Nieuwland.

Veel van zijn discipulen stapten in groten getale over naar de paepsche school. De scholieren van de paepsche schoolen belasterden meester David van der Hammen en scholden hem uit. Hij was bang dat dit de ondergang van de gereformeerde scholen zou worden. De kerkenraad besloot drossaard Hendrick Verschueren hiervan nadrukkelijk op de hoogte te stellen.[14]

Dominee De Beveren en ouderling Anthonij Vereijck hebben drossaard Verschueren over de Latijnse en paepse scholen aangesproken. Volgens de drossaard had hij er alles aan gedaan om deze scholen uit te roeien.

De drossaard was echter van mening dat het tegengaan van alle paepse scholen niet alleen een zaak was van de kerkenraad. In ieder geval vond hij dat verboden moest worden dat ingezetenen in hun huizen plaats boden of hun huizen verhuurden aan vreemde meesters die daarin een school wilden houden. De kerkenraad besloot deze zaak met de Classis in ’s-Hertogenbosch te bespreken.[15]

De Classis was van mening dat het Schoolreglement voldoende mogelijkheden bood om tegen deze scholen op te treden.[16] Met deze wetenschap zou de kerkenraad stadhouder Johan van Ophuijsen benaderen en hem verzoeken tegen de ongeveer 40 paepsche schoolen op te treden. Van Ophuijsen was de plaatsvervanger van Hendrick Verschueren. Kennelijk heeft David van der Hammen zich niet verder in de affaires rondom de Latijnse en paepse scholen gemengd. Zijn naam kwam in verband hiermee niet meer in de acta van de kerkenraad voor.

Net als zijn vader was David van der Hammen lid geworden van het Cloveniersgilde[d] te Tilburg. Daartoe had hij ten overstaan van hoofdman Johan van Ophuijsen[e] de eed van trouw aan het gilde afgelegd.

Jaarlijks nodigde de knecht van het gilde de gildebroeders uit om aanwezig te zijn op de kolf- of lotdagen. Degene die niet verscheen moest een boete van zes stuivers betalen.[17]

Gildeknecht was Nicolaes Gerits van Osch. Enkele dagen voordat David van der Hammen op de kolf- of lotdagen aanwezig moest zijn ging hij dit in de jaren 1683 tot en met 1686 bij hem aanzeggen. In die jaren heeft Van der Hammen enkele keren tegen Van Osch gezegd niet aanwezig te zullen zijn, maar de boete te zullen betalen. In april 1687 ging Nicolaes Gerits van Osch bij Van der Hammen aanzeggen dat hij op 1 mei 1687 op de kolf- of lotdag aanwezig moest zijn. Tegen Van Osch zei Van der Hammen dat hij niet langer lid van het gilde wilde zijn en geen kosten meer zou betalen. Van Osch had dit onmiddellijk aan de overhoofden van het gilde gemeld en het genotuleerd in het gildeboek.

Kennelijk was Sara Thomas Buermans zo ziek dat het nodig werd gevonden om op 14 mei 1688 notaris Joannes Wittebol bij hen thuis uit te nodigen om een testament te laten opmaken.

In het testament werd vastgelegd dat de langstlevende universeel erfgenaam werd van alle na te laten goederen, zonder dat iemand de langstlevende kon verplichten een inventaris te overleggen. De langstlevende moest de kinderen verder opvoeden en laten leren lezen en schrijven en een beroep laten leren. Als legitieme portie kreeg elk kind f.5,-. Met uitsluiting van de magistraat werd de langstlevende voogd over de kinderen.[18] Het testament behoefde niet ten uitvoer te worden gebracht, want Buermans knapte weer op en zou na die tijd aan nog vier kinderen het leven schenken.

Medio 1690 verzocht David van der Hammen de kerkenraad om hem een attestatie te geven waarin zijn vromen handel en wandel, zijn getrouwigheijdt en vlijtigheijt tot uitdrukking werden gebracht. De kerkenraad besloot bij meerderheid van stemmen dat hem die attestatie zou worden verleend.[19]

Van der Hammen had nog een rekening open staan voor Anthonij Stakenborgh wegens schoolgeld voor, en geleverde leergoederen aan diens kinderen. Over de periode van 2 november 1683 tot en met 17 juli 1690 beliep deze rekening een bedrag van f.10-12-12.

Anthonij Stakenborgh had inmiddels Johan van Ophuijsen als hoofdman[f] van het gilde opgevolgd. Deze was kennelijk niet van plan die rekening te betalen omdat Van der Hammen nog een rekening van f.9-5-0 bij het Cloveniersgilde had openstaan. Volgens Stakenborgh had Van der Hammen van 21 maart 1683 tot en met 9 oktober 1686 verzuimd om boetes en verteringen aan het gilde te betalen.

Volgens Stakenborgh moest de rekening van Van der Hammen f.10-8-8 bedragen en geen f.10-12-12. Het verschil tussen beide rekeningen bedroeg f.1-3-8 in het nadeel van Anthonij Stakenborgh. De hoofdman van het gilde wilde beide rekeningen tegen elkaar wegstrepen en het verschil van f.1-3-8 bij passen.

Op 19 oktober 1690 stuurde Anthonij Stakenborgh vorster Willem Roosen naar het huis van David van der Hammen. De vorster had opdracht gekregen om aan Van der Hammen in klinckende en blinckende penningen het bedrag van f.1-3-8 te overhandigen. Ook moest de vorster een gespecificeerde rekening en een kwitantie aan Van der Hammen geven. David van der Hammen weigerde dit bedrag en de documenten echter aan te nemen.

Anthonij Stakenborgh heeft daarop het bedrag van f.1-3-8 in bewaring gegeven bij secretaris Anthonij Vereijck. Hij was van mening dat hij aan zijn betalingsverplichting aan Van der Hammen had voldaan.

David van der Hammen nam daar geen genoegen mee en spande een civiele procedure tegen Anthonij Stakenborgh aan. Hij daagde Stakenborg op 23 oktober 1690 voor de schepenen van Tilburg en Goirle en eiste dat deze de openstaande rekening van f.10-12-12 aan hem zou betalen.

De hoofdman verweerde zich door te zeggen dat hij zich erover verwonderde dat David van der Hammen deze zaak op de civiele rol had laten zetten. Volgens hem wist Van der Hammen maar al te goed dat hij nog een rekening van f.9-5-0 bij het Cloveniersgilde had openstaan wegens verteringen op de kolf- en lotdagen. Stakenborgh zei verder dat hij had geprobeerd de rekeningen te vereffenen en het verschil van 23 en een 1/2 stuiver[g] aan Van der Hammen te betalen.

De schepenen stelden voor om tussen Van der Hammen en Stakenborgh te bemiddelen. Beide partijen moesten op 2 november 1690 om 9 uur precies in de schepenkamer te verschijnen. Bemiddelaars waren president-schepen Willem van Ophuijsen en schepen Jan de Groot. Het is deze bemiddelaars niet gelukt de partijen tot elkaar te brengen en de civiele procedure werd voortgezet. De handelingen van het gerecht in deze procedure staan vermeld in het Protocol van Dingtalen.  

De laatste rechtsdag in de procedure was op 2 april 1691. Stakenborgh stelde voor advies bij onpartijdige rechtsgeleerden in te winnen en wilde dit met Van der Hammen overleggen. Van der Hammen beschouwde dit voorstel als een opzettelijke vertraging van het proces door Stakenborgh.

Maar de schepenen zagen wel wat in dit voorstel en bepaalden dat beide partijen op 12 april 1691 om 9 uur precies in de schepenkamer aanwezig moesten zijn. Welke schepenen deze bemiddelings-poging hebben begeleid, noch het resultaat ervan werden in het Protocol van Dingtalen niet aangetroffen.[20] In ieder geval nam Stakenborgh het in bewaring gegeven bedrag van f.1-3-8 op 21 mei 1691 weer op.[21] Dat kan erop duiden dat Stakenborgh in het gelijk was gesteld.

Twee van de kinderen van wijlen Cornelis van der Plas waren door de diaconie van de Nederduits-gereformeerde kerk van Tilburg tegen een bepaald loon te werk gesteld bij ene Velten Heuvel. Hoewel de namen van de kinderen in de acta van de kerkenraad niet werden genoemd, ging het zo goed als zeker om de 13-jarige Marij van der Plas en de 11-jarige Peter van der Plas.

Het was de kerkenraad gebleken dat deze twee kinderen nauwelijks tijd gegund werd om naar school te gaan. Velten Heuvel wilde het liefst van beide kinderen af.

De kerkenraad wilde echter dat deze kinderen wel ergens aan het werk gezet zouden worden, zodat met het verdiende geld de onderhoudskosten voor de diaconie konden worden gedekt. Daarnaast wilde de raad dat het meisje naaien, lezen en schrijven zou worden geleerd. Het jongetje moest leren lezen, schrijven en rekenen.

Schoolmeester David van der Hammen was bereid om het meisje vanaf 20 november 1701 voor een jaar aan te nemen tegen een bedrag van f.39,-. Hij moest haar in de kost nemen en voor bewassing zorgdragen. Van zijn dochtertje Debora van der Hammen moest zij met linnen en wol leren naaien en van meester Van der Hammen moest het meisje leren lezen en schrijven.

Van der Hammen nam het jongetje vanaf 20 november 1701 tot en met 1 mei 1702 aan voor een bedrag van f.18,-. Ook het jongetje moest hij in de kost nemen en zorgen voor zijn bewassing.

Nadat de kerkenraad en de schoolmeester tot overeenstemming waren gekomen nam deze laatste de twee kinderen direct mee naar zijn huis.[22]

David van der Hammen werd op 6 maart 1719 onder een 2 uur durend groot gelui van de kerkklokken in de kerk van Tilburg begraven. Hij werd opgevolgd door Johan Coenraadt Swanenburgh. Noch van zijn overlijden, noch van zijn opvolging werd er ook maar iets in de acta van de kerkenraad vermeld.

Sara Thomas Buermans werd eveneens met groot gelui van de kerkklokken op 6 januari 1730 in de kerk van Tilburg begraven.

Voetnoten:

[a]     Louwijs ~19-10-1642 Rotterdam [] 23-4-1701 Oud-Beijerland; Maria ~6-3-1644 Rotterdam [] 3-1-1730 Tilburg; Lijsbeth  ~24-10-1645 Rotterdam; Debora ~11-4-1647 Rotterdam; David ~20-11-1650 Tilburg [] 6-3-1719 Tilburg; Jenneke ~15-12-1654 Tilburg [] 28-2-1736 Tilburg; David ~7-5-1656 Tilburg; Lodeweijck ~13-1-1658 Tilburg [] 8-6-1737 Tilburg.

[b]     Vermoedelijk werd Cornelia Jan Soeterickx bedoeld, die getrouwd was met vorster Anthonij Govert van Opstal.

[c]     Margarita ~17-3-1680 Tilburg; Johannes ~2-11-1681 Tilburg [] 12-1-1716 Tilburg; Debora ~ca 1683; Adrianus ~4-3-1685 Tilburg; Gillis ~2-3-1687 Tilburg; Thomas ~14-8-1689 Tilburg [] 1-5-1766 Hilvarenbeek; Abigaël ~2-9-1691 Tilburg; Dominicus ~12-12-1694 Tilburg [] 26-3-1763 Waalwijk; Abigael-Margareta ~20-1-1697 Tilburg.

[d]     Sinds 1769 Kolveniersgilde Sint Dionysius

[e]     Hoofdman van 1682-1687

[f]      Hoofdman van 1687-1719

[g]     Omgerekend is dat f.1-3-8

 

Bronnen:

[1]     (RAT) Tilburg 304-1, f.3 (26-5-1675)

[2]     (RAT) Tilburg Lidmatenregister 1648-1734, f.6 (29-5-1675)

[3]     Art.37 Echtreglement 1664

[4]     (NA) Raad van State Toeg.nr.1.01.19, inv.nr.1673-1675, f.224v

[5]     (RAT) Tilburg 304-1, f.3 (26-5-1675)

[6]     (RAT) Tilburg 304-1, f.28 (3-10-1677)

[7]     (RAT) Tilburg 304-1, f.31 (18-12-1677)

[8]     (RAT) Tilburg 304-1, f.33 (24-12-1677)

[9]     (RAT) Tilburg 304-1, f.49 (21-8-1678)

[10]   (RAT) Tilburg Lidmatenregister 1648-1734, f.9 (16-7-1679)

[11]   (RAT) Tilburg 304-1, f.63 (18-7-1679)

[12]   (RAT) Tilburg 304-1, f.65 (6-8-1679)

[13]   (RAT) Tilburg 304-1, f.68 (26-8-1679)

[14]   (RAT) Tilburg 304-1, f.69 (1-11-1679)

[15]   (RAT) Tilburg 304-1, f.74 (14-11-1679)

[16]   (RAT) Tilburg 304-1, f.86 (5-5-1680)

[17]   “Onvoltooid verleden tijd” 1665-2015, f.12/13 (G.Schouten/W.Minnaert (2015)

[18]   (RAT) Tilburg en Goirle N58-282 (14-5-1688)

[19]   (RAT) Tilburg 304-1, ongef. (16-6-1690)

[20]   (RAT) Tilburg en Goirle R8027-54 (21-10-1690), R491 (vanaf 23-10-1690) en R6604

[21]   (RAT) Tilburg en Goirle R8027-54 (21-10-1690)

[22]   (RAT) Tilburg 304-1, ongef. (20-11-1701)