INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

 

©John van Erve – Nieuwegein

2020

 

Een verhaal met een luchtje!

 

John van Erve 

 


 

Een verhaal met een luchtje!

 

Pietronella de Rooij werd op 11 november 1743 in Tilburg gedoopt als dochter van Jan de Rooij en Johanna van der Raa.[a] Zij was de vrouw van Pieter van Ravels. Zij hadden een zoontje Laurens van bijna 8 jaar en een dochter Helena van 5 jaar oud.[b] Het gezin woonde in Goirle.

Haar man werkte op 22 maart 1784 in het bos van Adriaan Pessers, dat aan de gemeene baan van Goirle naar Tilburg lag. Die middag rond zonsondergang had zij haar beide kinderen naar de plek gestuurd waar haar man aan het werk was.

Enige tijd later kwam haar zoontje alleen en huilend weer thuis. Hij zei tegen zijn moeder: “Och moeder daer is een schoijer die heeft ons Leeneke mê.” Ontsteld vroeg zij aan Laurens welke weg die schoijer met haar dochter was ingeslagen. Vlug ging zij de kant op die haar zoon haar had gewezen.

Uiteindelijk kwam zij haar dochtertje tegen in het bos van Jan Bakkers vlakbij het Donkerstraatje. Toen zij haar riep kwam ze met de mond open naar haar moeder gelopen. Haar gezicht, handen en mond zaten onder de menselijke drek. Met haar vingers haalde de moeder nog drek uit de mond van het kind. Nadat zij ook haar gezicht en handen had schoongemaakt zijn zij naar huis gegaan.

Onderweg naar huis vertelde zoontje Laurens wat er was gebeurd. Nadat zij bij hun vader in het bos waren geweest wilden zij weer naar huis gaan. Vlakbij de weide van Aart de Cort op Conincxsvoirt waren zij een schoijer tegengekomen. Die man vertelde tegen de kinderen dat hij een eend met vijf eieren had gevonden. Als zij met hem naar die plek zouden gaan dan mochten zij de vijf eieren meenemen. De schoijer had Helena bij de hand genomen en trok haar mee een bos in. Laurens is vlug naar huis gegaan.

Helena vertelde daarna dat zij in het bos voor die schoijer op de knieën moest gaan zitten. De man zei tegen haar: “Hier zijn de eijeren” en stopte direct stront in haar mond en smeerde dat ook op haar handen. Toen Helena zich daartegen verzette krabde hij haar op de handen en vroeg wat zij liever had: dat hij haar de hals zou afsnijden, of haar in het water zou gooien, of haar de handen zou afhakken.

Het meisje had haar moeder wel horen roepen, maar zij kon niet terugroepen omdat die man zijn hand voor haar mond hield. Kort daarna is de schoijer gevlucht en liet het kind achter.[1]

Op zoek naar getuigen kwam drossaard Hendrik Maas uit bij de eveneens in Goirle wonende Johanna Catharina Peijnenborgh. Zij vertelde dat op 22 of 23 maart 1784 tussen tien en elf uur ’s ochtends een kerel bij haar aan huis was geweest. Die man had een blauwe neusdoek om de hals en vroeg haar om een aalmoes. Peijnenborgh gaf die man een stuk brood, maar dat weigerde hij aan te nemen. Volgens die man moest zij dat maar in haar gat steken. In zichzelf scheldend en morrend was hij weg gelopen en zei nog dat hij de heele blixem in brand zou steken.[2]

Een andere getuige was Johannes Peeter van de Laar, die in Gorp bij Hilvarenbeek woonde. In het begin van de avond van 25 maart 1784 werd bij zijn huis aan de deur geklopt. Toen Van de Laar opendeed stond er een man voor de deur die vroeg of hij bij hem mocht slapen.

Van de Laar vond dat goed en liet hem binnen. De man is bij het vuur gaan zitten en Van de Laar vroeg aan hem waarom hij nog zo laat aan de deur was gekomen. De man zei dat hij nergens een slaapplaats kon vinden en dat niemand een goed woord voor hem over had.

De man had nog maar kort bij Van de Laar in huis gezeten toen hij zei: “Nu heb ik het gevonden daar ik na gesocht heb”, om vervolgens snel op te springen en de deur weer uit te gaan. Van de Laar had geen idee wat de man daarmee bedoelde.

Michiel van de Pol woonde in Goirle in de Brem. Hij verklaarde dat in de middag van 23 maart 1784 een manskerel bij hem aan huis is gekomen. Die man had Van de Pol om een kan melk gevraagd en betaalde daarvoor een duit. Het brood dat die man bij zich had heeft hij in die melk gebrokt en heeft hij opgegeten.

Van de Pol zag dat hij van een hand twee vingers miste en vroeg hoe hij die was kwijtgeraakt. Volgens die man was dat met een snaphaan gebeurd. Maar meer daarover vertelde hij niet.[3]

Het voorval tussen Helena van Ravels en de schoijer zal binnen de kleine gemeenschap van Goirle zo goed als zeker als een lopend vuurtje zijn rondgegaan en er zal door iedereen naar deze man zijn uitgekeken.

Ondanks dat er geen decreet van apprehensie door de schepenen was uitgevaardigd werd op 26 maart 1784 door de wacht een man gearresteerd en opgebracht. Hij zei dat hij Paulus van Meer heette[c] en werd in civiele gijzeling zijn gesteld. Zoals dat toen gebruikelijk was, was dat bij een van de vorsters in huis.

Op 27 maart 1784 werd Van Meer door de drossaard aan de schepenbank voorgeleid en preparatoir verhoord. Hij zei dat hij in Chaam werd geboren en 32 à 33 jaar oud was. Zijn vader, die nog in leven was, woonde aan t Dorp te Chaam. Verder zei hij rooms-katholiek te zijn en in 1782 communie te hebben gedaan bij pastoor Mans in Chaam.

Tot de leeftijd van 12 à 13 jaar had hij bij zijn ouders gewoond en werd in een gehucht nabij Chaam gedurende enkele zomers koehoeder bij ene Peeter Veekemans. Van Meer vervolgde met een uitgebreide opsomming van plaatsen en soorten werk die hij in de loop der jaren had vervuld.

Op zondag 21 maart 1784 was hij in Goirle aangekomen en is daar naar de mis gegaan. Op verschillende plaatsen had hij geprobeerd onderdak te krijgen. Hij vervolgde zijn verklaring met de omzwervingen in en rondom Goirle op 22 maart 1784. Hij verklaarde precies waar hij die dag had gebedeld om iets te eten te krijgen.

Die middag had hij bij een boer een kan karnemelk gekocht, die hij betaalde met in Goirle bijeen gebedeld geld. Van Meer werd bij dit verhoor ook getoond aan Helena van Ravels.[4] Of zij hem wel of niet herkende werd niet genotuleerd.

Bij het preparatoire verhoor waren ook de medicine dorpsdoctor Henricus Florentius Heshusius en dorpschirurgijn Francis Immens aanwezig.[5]

De vader van Paulus van Meer was de in Chaam wonende Hendrik van Meer. Deze had de drossaard en de schepenen van Chaam verzocht een beëdigde verklaring op te nemen van meesterchirurgijn Willem Christiaanse en van landbouwer Jan Marten van den Broek. Deze verklaring werd aan drossaard Hendrik Maas van Tilburg en Goirle gestuurd.

Christiaanse verklaarde dat hij Paulus van Meer al vanaf zijn 16e jaar kende. Van Meer kwam dikwijls bij de chirurgijn. Hij had meermaals gezien dat Van Meer omstreeks half februari en in de maand augustus niet helemaal bij zijn verstand was en uitzinnig leek.

Van den Broek verklaarde over Van Meer dat deze een jaar of zes geleden een half jaar als knecht bij hem had gewoond. Gedurende die tijd had Paulus van Meer zij  werk goed en eerlijk gedaan en zich in alles als een getrouwe knecht gedragen.[6]

Deze verklaring gaf drossaard Maas aanleiding om Van Meer door doctor Heshusius en chirurgijn Immens te laten onderzoeken. Hij wilde weten of Van Meer zijn verstand en sinnen wel of niet machtig was.

De medici vonden dat uit zijn houdingen, gebaren, gedragingen, antwoorden op vragen en verdere woordenwisselingen bleek dat hij niet gek of zinneloos was. Hij had zich gedragen als iemand die zijn verstand en zinnen machtig was.

Voor drossaard Maas stond het vast dat Paulus van Meer degene was die binnen Goirle had gebedeld en Helena van Ravels had mishandeld en bedreigd. Van Meer had het bedelen wel toegegeven maar de mishandeling en bedreiging van het meisje niet.

In de maand maart 1784 richtte Hendrik Maas zich tot de schepenen en verzocht hen om de gegijzelde Van Meer wegens bedelen binnen de heerlijkheid te straffen.[7]

Uit het criminele strafdossier over Paulus van Meer bleek dat de drossaard het meeste bewijs had gevonden in het bedelen. Kennelijk vond hij onvoldoende gronden om Van Meer ook voor mishandeling en bedreiging bij de schepenen voor te dragen.

Op 12 juni 1784 zat Paulus van Meer nog steeds in de heerlijkheid Tilburg en Goirle in gijzeling. Drossaard Maas bracht hem weer voor de schepenen om verhoord te worden.[8]

Hem werd op de man af gevraagd of hij degene was die op 22 maart 1784 het meisje Helena van Ravels had mishandeld. Hem werd ook de verklaring van de moeder van het meisje voorgelezen.

Van Meer ontkende dat hij een meisje had mishandeld en dat hij het meisje, met wie hij op 27 maart 1784 werd geconfronteerd, niet te kennen. Ook werden hem de verklaringen voorgelezen van enkele getuigen. Hij herkende zich in die verklaringen niet.[9]

De schepenen van Tilburg en Goirle zaten kennelijk in hun maag met deze gegijzelde man en besloten advies te vragen bij twee rechtsgeleerden in ’s-Hertogenbosch. De advocaten P. Losecaat en W.C. Ackersdijck junior stuurden hun advies op 3 juli 1784 naar de schepenen. Zij adviseerden om over Paulus van Meer een brief te schrijven aan de dorpsregering van Chaam. In die brief zouden zij moeten schrijven dat deze man in de heerlijkheid Tilburg en Goirle was gearresteerd en dat de drossaard wilde dat er over hem recht zou worden gesproken.

Verder zouden zij moeten schrijven dat uit ingewonnen informatie is gebleken dat Van Meer met tussenpozen aan krankzinnigheid leed. Zij moesten de dorpsregering van Chaam verzoeken om Van Meer binnen acht dagen op te halen omdat hij inwoner van hun dorp was. Daarbij zouden zij de verwachting moeten uiten dat Van Meer opgesloten zou worden omdat hij bij zijn omzwervingen gevaarlijk was en ongelukken niet uitgesloten waren.[10]

Het advies van de rechtsgeleerden werd op 10 juli 1784 in de vergadering van het dorpsbestuur van Tilburg en Goirle behandeld. In die vergadering werd besloten het uitgebrachte advies nog niet op te volgen. De schepenen wilden dat de rechtsgeleerden de zaak nogeens zouden bestuderen en een nieuw advies zouden uitbrengen. Secretaris Isaaq Bles werd verzocht hierover een brief op te stellen.

De schepenen lichtten hun verzoek toe door te stellen dat zij bij het preparatoir verhoor niets bij hem hadden gezien dat maar iets op krankzinnigheid wees. Ook de keren dat hij daarna nog aan hen was voorgeleid hadden zij niets aan hem gemerkt. Zijn antwoorden en herinneringen vonden de schepenen zo goed en zijn denkbeelden zo op orde, dat zij hem zagen als iemand die precies wist wanneer hij moest spreken en wanneer hij moest zwijgen.

Volgens de schepenen hadden de rechtsgeleerden hun advies waarschijnlijk gefundeerd op de verklaring van meesterchirurgijn Christiaanse en landbouwer Van den Broek. Daarin vonden de schepenen onvoldoende forma probandi [d] om recht te kunnen spreken. In die verklaring vonden zij dingen die tegenstrijdig met elkaar waren. Daarnaast wilden zij recht doen aan de visie van de drossaard.[11]

In hun brief van 16 juli 1784 legden de rechtsgeleerden zeer uitgebreid uit op grond waarvan zij tot hun advies waren gekomen.

De drossaard had de schepenen verzocht tegen Van Meer recht te spreken wegens bedelen. Daarvoor had de drossaard voldoende bewijs en de gearresteerde had dat ook bekend. Mishandeling van het kind kon hij niet bewijzen en bleef daardoor buiten beschouwing.

Als Van Meer gestraft zou moeten worden voor bedelarij dan zou hij veroordeeld moeten worden tot zes weken op water en brood. Deze straf zou volgens de rechtsgeleerden geen effect sorteren omdat schoijers nou eenmaal gewend zijn om op water en brood te leven.

In de getuigenverklaringen hadden de rechtsgeleerde voldoende informatie opgedaan waaruit een vermoeden van krankzinnigheid viel af te leiden. Die mening werd nog versterkt door de verklaringen van doctor Christiaanse en landbouwer Van den Broek. De rechtsgeleerden vonden dat er bewijs genoeg was om van een crimineel strafproces af te zien en de zaak burgerrechtelijk af te doen. Zij bleven derhalve bij hun gegeven advies.[12]

Naar aanleiding van dit antwoord van de rechtsgeleerden namen de schepenen op 24 juli 1784 een beslissing. Zij besloten om alsnog een brief aan de dorpsregering van Chaam te sturen zoals dat door de rechtsgeleerden was geadviseerd. Het was dus de wens van de schepenen dat Paulus van Meer binnen acht dagen zou worden opgehaald.[13]

Het verzoek resulteerde in een brief van 1 augustus 1784, waarin de magistraat van Chaam had beslist dat vader Hendrik van Meer en zoon Anthonij van Meer naar Tilburg zouden komen om Paulus van Meer op te halen. Zij hadden de opdracht gekregen om hem net zolang in bewaring te houden totdat hij op een veilige plaats kon worden ondergebracht.

De volgende dag meldden de vader en diens zoon zich bij de schepenen en verzochten op Paulus van Meer uit zijn gijzeling te ontslaan en hem aan hen mee te geven. De schepenen hebben aan dit verzoek voldaan.[14] Voor Paulus van Meer was er aan een civiele gijzeling van meer dan vier maanden eindelijk een einde gekomen.

Noch in het Oud Rechterlijk Archief van Chaam, noch in het Oud Administratief Archief van Chaam werd melding gemaakt van hetgeen met Paulus van Meer verder is gebeurd.

Voetnoten:

[a]     In het doopboek staat Petronilla de Roij, met als ouders Johannes de Roij en Johanna van der Ha.

[b]     Laurentius ~10-5-1776 Goirle []15-9-1842 Goirle; Helena Maria ~26-11-1778 Goirle []25-10-1851 Goirle

[c]     In het doopboek van Chaam staat hij als Paulus van Meijr op 7-12-1750 vermeld. Zoon van Henricus Henricus van Meijr en Cornelia Paulus Verbooven. Begraven 20-2-1808 te Chaam.

[d]     Bewijsmiddel, bewijskracht, bewijs

 

Bronnen:

[1]     (RAT) Tilburg en Goirle R9854-37r (27-3-1784)

[2]     (RAT) Tilburg en Goirle R9854-38v (27-3-1784)

[3]     (RAT) Tilburg en Goirle R9854-39v (31-3-1784)

[4]     (RAT) Tilburg en Goirle R9854-44v (27-3-1784)

[5]     (RAT) Tilburg en Goirle R9854-47r (14-6-1784)

[6]     (RAT) Tilburg en Goirle R354, los document (9-4-1784)

[7]     (RAT) Tilburg en Goirle R354, los document (z.d.)

[8]     (RAT) Tilburg en Goirle R9854-47r (14-6-1784)

[9]     (RAT) Tilburg en Goirle R9854-46r (31-3-1784)

[10]   (RAT) Tilburg en Goirle R354, los document (3-7-1784)

[11]   (RAT) Tilburg en Goirle OAA13, ongef. (10-7-1784)

[12]   (RAT) Tilburg en Goirle OAA13, ongef. (17-7-1784)

[13]   (RAT) Tilburg en Goirle OAA13, ongef. (24-7-1784)

[14]   (RAT) Tilburg en Goirle OAA13, ongef. (2-8-1799)