INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

 

©John van Erve – Nieuwegein

2020

 

ANTHONIJ VAN OPSTAL

gesuspendeerd wegens knevelarij en ander corruptief gedrag

 

 

John van Erve 

 


 

Veld met korenschoven – Vincent van Gogh (1890) Bron: Geheugen van Nederland

Anthonij van Opstal

 

Anthonij Goijaert van Opstal [a] werd omstreeks 1643 in Gilze gedoopt. Zijn ouders waren Goijaert Jan Wouter van Opstal en Cathelijn Adriaen Henrick Wilborts. Omdat er geen doopboek van dat jaar meer aanwezig is, konden zijn juiste doopnamen niet worden opgezocht.

Hij woonde nog in Gilze toen hij op 6 juni 1665 als jonghman op 22-jarige leeftijd in Tilburg voor de kerkenraad in ondertrouw ging met Cornelia Jan Soetrickx.[b] Zij was een jongedochter uit Waalwijk, die op het Nieuwland in Tilburg woonde. De bruidegom overlegde een consent van zijn moeder, waarin stond dat zij met het huwelijk van haar zoon instemde. De bruid werd bij de ondertrouw vergezeld door haar vader. Het voorgenomen huwelijk werd op drie achtereenvolgende zondagen in de kerk geproclameerd. Omdat er zich niemand had aangediend die dit huwelijk wilde schutten werd aan hen een attestatie uitgereikt, waarmee zij in Gilze konden trouwen.[1] Een trouwboek over dat jaar ontbreekt ook hier. Uit dit huwelijk werden elf kinderen geboren, waarvan er enkelen al op jonge leeftijd overleden.

Cornelia Jan Soetrickx deed op 22 december 1654 belijdenis voor de Nederduits-gereformeerde kerk van Tilburg en werd als Cornelia Jan de Soeter in het Lidmatenregister ingeschreven.[2] Anthonij van Opstal deed op 1 oktober 1666 belijdenis.[3]

Vanaf het jaar 1673 werd Anthonij van Opstal in het schepenregister voor het eerst aangetroffen als vorster van Tilburg.[4] De naam van een tweede vorster voor Tilburg werd er niet bij vermeld. Kennelijk was men nog op zoek naar een geschikte kandidaat. Jan Cornelis van Delft was in 1673 vorster in Goirle. In 1674 werd Jan Cornelis Schalcken als de tweede vorster van Tilburg aangesteld. Van Delft werd in mei 1677 vervangen door Willem Roosen.

 

Bron: (RAT) Tilburg en Goirle R8017, f.98

Een vorster was iemand waar de meeste inwoners van de heerlijkheid rekening mee hielden. Hij stond als dienaer van justitie ter beschikking van de drossaard en de schepenen. Hij had ondermeer de bevoegdheid om mensen te calangeren als zij in overtreding waren. En als tegen iemand een vonnis was uitgesproken wegens bijvoorbeeld achterstallige betalingen, dan werd de vorster erop uit gestuurd om iets uit de huisraad van de veroordeelde af te panden. Vaak liet hij daarbij zijn keuze vallen op iets wat men het meest nodig had, zoals bijvoorbeeld een kookketel of een melkkoe. Het kon dus nog weleens van pas komen om een goede relatie met de vorster te onderhouden.

Een vetpot was het traktement van een vorster niet. Zijn jaartraktement was f.29,-. Een oppervorster kreeg daar nog f.10,- per jaar bij voor het afhangen van publicaties. Volgens een oud recht kreeg alleen de vorster van Goirle nog f.8,- bovenop zijn traktement. De vorsters verdienden er nog een kleinigheidje bij wegens bijvoorbeeld het schrijven van een relaas of het betekenen van stukken. Volgens oude gewoonte haalden zij rond Pasen bij de boeren die kippen hielden wat paaseieren op. En rond de oogst van het koren haalden zij in de heerlijkheid het vorsterkoren op.

Naast het vorstersambt stelden zij vaak hun huis open als herberg of waren zij collecteur van de wijnen en de bieren. Ook konden arrestanten in hun huis worden opgesloten.

Met het toezicht op loslopend vee was de schutter belast. Hij mocht loslopend vee schutten en in de schutskooi bijeen drijven. De eigenaar van het geschutte vee kon het tegen betaling van een boete weer terugkrijgen. Net als de vorster was ook de schutter in dienst van de heerlijkheid. Zijn traktement bedroeg slechts f.14,- per jaar.

Het kwam regelmatig voor dat er vee losliep in de beemden van het Broeck.[b] Dat was de vorsters en de schutter niet ontgaan. Anthonij Hendrick Geerts was schutter van Tilburg en Goirle. Hij en de vorsters besloten omstreeks 1675 de handen ineen te slaan en het loslopende vee in de beemden bij elkaar te drijven. Zij spraken met elkaar af dat de eigenaar van het loslopende vee aan hen een bedrag van 3 stuivers per koe moest betalen om schutten te voorkomen. Als zij dat niet wilden betalen, dan werd het vee alsnog officieel geschut. De meeste mensen betaalden maar al te graag die drie stuivers per koe, omdat het eigenlijke schutgeld waarschijnlijk vele malen meer was. Het geld dat zij op die manier binnen haalden werd onderling verdeeld. De handelswijze van de schutter en de vorsters zorgde ervoor dat de schatkist van de heerlijkheid werd benadeeld.

In 1677 werd Willem Roosen tot vorster van Tilburg aangesteld. Zijn collega’s vertelden hem niet dat zij samen met de schutter vee uit de beemden vrijdreven. Toen hij er op zeker moment achter was gekomen wilde hij graag mee delen. Hij werd echter buiten het groepje gehouden.

Dat was tegen het zere been van Roosen. Als hij in het Broeck loslopend vee aantrof dan bracht hij dat uit protest over naar de schutskooi. Dat had tot gevolg dat de eigenaar van het vee schutsgeld aan de schutter moest betalen. Daardoor liepen de inkomsten van de schutter en de vorsters terug. Zij konden niet anders dan Roosen in hun groepje toe te laten.

Het lijdt geen twijfel dat het veel eigenaren van vee moeten zijn geweest die hun dieren weer terugkregen door het betalen van dit smeergeld. Uit getuigenverklaringen bleek dat  de handelswijze van de schutter en de vorsters een publiek geheim was. Het is opmerkelijk dat de drossaard en de schepenen hier niet tegen hebben opgetreden.[5]

In het jaar 1676 of 1677 reed Peter Hensen de Jonge [c] met een met hooi geladen wagen in het Broeck te Tilburg. Hij had dat hooi gehaald op een beemd, die hij huurde van Jan van Gelderop.

Toen hij daar reed kwam Anthonij van Opstal, vergezeld van nog enkele andere mannen, op hem toelopen. Zij pakten Hensen vast en spanden de os uit de wagen. De wagen met hooi bleef daar in het land achter. Van Opstal nam de os mee naar de herberg van Peter Goijaert Heeren waar hij voor zichzelf een maaltijd liet bereiden. De os zette hij daar in de stal.

Hensen was helemaal over zijn toeren en was jammerlijck krijtende. Nadat Van Opstal in de herberg had gegeten en gedronken was Hensen naar hem toegegaan. Hij vroeg hem waarom hij de os uit de wagen had gespannen en zijn wagen in het land had laten staan. Van Opstal antwoordde daarop: “Dat is daer voor dat ghij mijn geenen goeden koop vorster koren voorleden jaer gegeven hebt, ende dat komt nu te pas.” Om zijn os terug te krijgen moest Hensen een bedrag van f.17,- aan Van Opstal betalen.[6]

Anthonij van Opstal was dus kennelijk niet vergeten dat Hensen hem het jaar ervoor geen vorsterkoren had gegeven. Waarschijnlijk heeft hij als represaille beslag op diens os gelegd.

Het zal Van Opstal niet ontgaan zijn dat er tegen hem een belastende verklaring was afgelegd. In een poging zichzelf van alle blaam te zuiveren spande hij Adriaen Willem Janssen de Roij en Peeter Goijaert Heeren voor zijn karretje. Hij vroeg hen om bij notaris Arnoldus van Loon ook een verklaring af te leggen.

Van Opstal vreesde mogelijk dat er door de drossaard of de schepenen tegen hem zou worden opgetreden. Hij had er dus alle belang bij dat de verklaring van Peter Hensen de Jonge zou worden afgezwakt.

Hij koos ervoor om zijn getuigen een verklaring te laten afleggen bij notaris Arnoldus van Loon in Tilburg. Hij had natuurlijk kunnen wachten totdat hij door de drossaard of de schepenen met zijn foute handelswijze zou worden geconfronteerd en pas dan met zijn getuigen op de proppen komen. Maar door hen bij een notaris te laten verklaren werden zij niet beëdigd en liepen zij niet het risico om voor meineed vervolgd te worden.

De Roij en Heeren verklaarden bij de notaris dat zij Anthonij van Opstal ooit uitdrukkelijk opdracht hadden gegeven, om iedereen te bekeuren die met een kar over hun met gras begroeide beemden aan de Langendijk reed. Betrapte hij iemand dan moest hij de paarden of ossen ter plaatse uitspannen.

Vorster van Opstal had dus precies gedaan wat zij van hem verwachtten. Volgens De Roij en Heeren heeft Hensen geprobeerd het met Anthonij van Opstal op een akkoordje te gooien. Maar deze had geweigerd en gezegd dat hij de os alleen in opdracht van de drossaard mocht teruggeven.

Hensen zou volgens de getuigen Van Opstal steeds verder onder druk hebben gezet en hem een flink geldbedrag hebben geboden. De vorster kon aan die druk niet ontkomen en heeft het geld aangepakt. Hij had daarbij als voorwaarde gesteld, dat drossaard Verschueren hiermee akkoord moest gaan. Mocht dat niet zo zijn, dan zou Van Opstal het geld aan Hensen teruggeven.

Als dank voor zijn oplettendheid hadden De Roij en Heeren een bedrag aan Van Opstal gegeven dat gelijk stond aan de door Hensen aan hun land toegebrachte schade.[7]

Zoals was te verwachten stond de verklaring van De Roij en Heeren haaks op de verklaring van Peter Hensen de Jonge. Maar het verhaal van Hensen stond niet op zich. Rond die tijd was Gerit Peter Gerits namelijk min of meer hetzelfde overkomen. Op een dag reed hij met zijn kar over de openbare weg ergens in Tilburg. Daar kwam hij Anthonij van Opstal tegen, die hem liet stoppen.

Zonder een reden op te geven spande Van Opstal de os uit de kar van Gerits. Hij kon zijn os weer terug krijgen als hij Van Opstal 17,- zou betalen. Dat was Gerits niet van plan. Hij wist met onderhandelen het te betalen bedrag terug te brengen tot f.1-10-0. Na het betalen van dat bedrag kreeg hij zijn os terug.[8]

Peter Hensen de Jonge is pas in het jaar 1680 naar het kasteel aan de Hasselt gegaan om bij baron Van Grobbendonck zijn beklag over Anthonij van Opstal te doen. Van Grobbendonck heeft Hensen toegezegd er iets aan te gaan doen.

Tegen de baron zei Peter Hensen daarop: “Mijn heer daer moet in versien worden, want soo den vorster dat soude mogen doen, soo en kan hier niet eenen mens in Tilborgh blijven woonen, veel min sijn goet gebruijcken.”[9]

Vooral in de zomer van 1681 liet Van Opstal in negatieve zin van zich horen. De verklaringen van meerdere inwoners van de heerlijkheid tegen hem stapelden zich op.

Willem Peter Henderick van Spaendoncq en Mattijs Cornelis Tijssen verklaarden dat Anthonij van Opstal die zomer uit een blekeling of turfveld in het Kerckemoer een stuk van circa negen à tien roeden afstak. Hij deed dat zonder hun toestemming.

Matthijs Cornelis Tijssen was naar Van Opstal gegaan en vroeg aan hem: “Waerom steeckt ghij ons trufvelt uijt, want dat en comt u niet toe.” Van Opstal antwoordde: “Soo gij niet en swijcht, of den mont toe en hout soo sal ick u met desen stock soo aen uwen ruch komen, ende dan sal ick toecomende jaer noch vrij en weder in u velt steken, daeromme hout uwen mont daer van toe.[10]

Tijssen liet het er niet bij zitten en stapte naar de drossaard en de schepenen, waar hij zijn beklag over vorster Anthonij van Opstal deed. Hij wilde vergoeding van Van Opstal hebben voor de onrechtmatig door hem uitgestoken turf.

Op verzoek van Tijssen bezochten schepen Mattheus van Nieukerck en secretaris Anthonij Vereijck het blekelingveld om een en ander in ogenschouw te nemen. En ook zij konden niets anders vaststellen dat er verschillende roeden turf uit dit stuk grond waren gestoken.

Om grote onkosten en verdere problemen te voorkomen waren de partijen overeengekomen dat Van Opstal aan Tijssen een bedrag van f.5,- en de gemaakte kosten voor advocaat en procureur Wouter van Dijck moest betalen. Zowel Tijssen als Van Opstal zeiden daarmee akkoord te gaan. Daarmee was deze kwestie van de baan.[11]

Adriaen Janssen van Gorp, Adriaen Cornelis Schoenmaeckers en Adriaen Anthonis Willems van Gestel hadden in de zomer van 1681 de opdracht van drossaard Bernage en de gezworenen van Tilburg aangenomen, om de weg nabij Maesdijck te repareren.

Toen zij daarmee bezig waren verscheen Anthonij van Opstal ten tonele. Hij drong er bij de mannen op aan om met hun kar voor hem turf te halen.

Zij antwoorden daarop: “Wij en soude geen torff haelen, want wij soude daer maer schade door komen te lijden, ende dat soecken wij niet.” Van Opstal zei daarop: “Ick sal u voor de onkosten inne staen die daer af komen.” De mannen weigerden echter op zijn verzoek in te gaan.

Een paar dagen later was Anthonij van Opstal bij de mannen aan huis gekomen. Omdat zij niet hadden gedaan wat hij hen had gevraagd moest ieder van hen 4 stuivers betalen.[12]

Jan Cornelis Verbunt woonde naast de weduwe Gerrit Laureijssen. Tijdens de oogst van 1681 zag hij dat vorster Anthonij van Opstal met enkele andere, niet met name genoemde, mannen de akker van de weduwe opliepen. Daar namen zij twee hopen koren van die akker weg, terwijl hen die niet toekwamen.

De weduwe Gerrit Laureijssen had het ook gezien en is naar buiten gekomen. Zij liep regelrecht naar een kar die daar op straat stond. Van Opstal en zijn kornuiten hadden de hopen koren al op de kar geladen. De weduwe Gerrit Laureijssen wilde haar koren weer terug. Het kostte haar grote moeite eer Van Opstal haar weer een van de twee hopen koren teruggaf.[13]

Iets dergelijks deed zich ook voor bij Anthonij Adriaen Gielen. Tijdens diezelfde oogst was Van Opstal de akker van Gielen op gelopen en haalde er zonder toestemming drie hopen of twaalf busselen [d] koren vanaf. Hij laadde het koren op zijn kar en wilde ermee wegrijden.

Gielen was op Van Opstal toegelopen en zei tegen hem: “Ghij doet als eenen dieff ende eenen schelm, want ghij steelt het koren van mijn acker, sonder dat imant u konsent daer toe geeft, ende soo konde ghij al het koren wel van de acker haelen.

Zonder een woord te zeggen reed Anthonij Van Opstal met zijn kar weg naar huis. Het koren heeft hij niet aan Gielen teruggegeven.[14]

Dingena Tomas Peter Baijens was de weduwe van Jan Gerrit Vrijssen. Bij haar haalde Anthonij van Opstal zonder haar toestemming acht busselen koren van haar akker af. Met die busselen liep hij naar zijn kar die daar op straat stond en laadde ze er op.

Dingena Tomas Peter Baijens is toen op Van Opstal afgestapt en onder flink schelden lukte het haar met moeite om de helft van de busselen koren van de kar te halen. Het restant wilde Van Opstal niet teruggeven en is ermee weggereden. Hij zei nog wel tegen Baijens: “Loopt doch stil met het koren henen, dat het niemant en siet.”[15]

Ook deze getuigenverklaringen waren Anthonij van Opstal kennelijk niet ontgaan. Hij verzocht Peeter Adriaens van Heijst, Daniel Joosten en Andries Cornelissen om bij notaris Wittebol een verklaring af te leggen.

Zij verklaarden, dat als de veldvruchten of de roggescharen op de akkers klaarstonden om naar de schuur gebracht te worden, dat zij met karren naar de akkers moesten gaan om ze op te halen. Als van ouds wees de vorster de schoven aan waar zij recht op hadden en opgeladen moesten worden. In opdracht van de vorster moesten zij ook elk jaar drie mud rogge bij de inwoners ophalen ten behoeven van Sint Geertruijt.

Elk jaar haalden zij voor de vorster de schoven bij dezelfde inwoners op. Zij moesten erop letten dat die mensen niet meer schoven afstonden dan dat zij konden missen. Van Opstal zei volgens hen altijd: “Neemt niet meer als u gegeven wort wan te sal ulieden niet schaden ende sult effenveel u daggelt hebben.”

Zij verklaarden verder dat zij nooit hadden gezien dat Van Opstal korenschoven van hun karren had gehaald of dat hij teveel schoven van de akkers had laten halen.[16]

Drossaard Adriaen Bernage voerde tegen Dirck Jansz Seijkens een proces over een niet nader genoemde affaire. Deze zaak pakte in het voordeel van Bernage uit. Seijkens zei echter dat hij nooit voor deze zaak was gedagvaard. Het enige wat ooit was gebeurd was dat Anthonij van Opstal bij hem was geweest en tegen hem had gezegd: “Buerman ghij sult op moeten passen want gij sult voor regt geroepen worden.” De woorden van Van Opstal heeft Seijkens niet als een dagvaarding opgevat en hij vroeg zich af waarover hij in het ongelijk was gesteld.

Later was Van Opstal nogeens bij Seijkens geweest en sommeerde hem om, wegens dit vonnis, aan hem een bedrag van f.50,- te betalen. Seijkens vroeg aan Van Opstal: “Hoe can ic overwonnen sijn, nademael gij mij noijt hebt geciteert.”

Na veel heen en weer gepraat en gekrakeel kreeg Seijkens van Van Opstal met een stok een pak slaag. Maria van Tinevelt was de vrouw van Peeter van Baerdwijck. Zij sprong tussen Seijkens en Van Opstal in. Tinevelt wilde Van Opstal manen om te stoppen met Seijkens te slaan. Van Opstal gaf de vrouw een trap en bij Seijkens sloeg hij een kruik op het hoofd aan stukken. Chirurgijn Johan Danckers was bij het incident aanwezig en heeft een wond aan het hoofd van Seijkens verzorgd. Door die verwondingen moest hij ongeveer drie weken in huis blijven.]17]

Het duurde nog tot 7 oktober 1681 eer Josephus Bonaventura Schetz van Grobbendonck als heer van Tilburg en Goirle daadwerkelijk tegen Van Opstal optrad. Hij vaardigde een ordonnantie uit, waarin hij ondermeer schreef dat hij om hem bekende redenen vorster Anthonij van Opstal onmiddellijk en tot nader order van zijn functie suspendeerde. Van Grobbendonck wilde dat zijn ordonnantie op de gebruikelijke plaatsen in Tilburg zou worden gepubliceerd.[18]

Johan Moonen vertegenwoordigde de heer van Tilburg en Goirle als diens agent. Uit dien hoofde vervoegde hij zich op 16 oktober 1681 in de schepenkamer. Daar waren drossaard Adriaen Bernage en vrijwel alle schepenen aanwezig. Alleen schepen Anthonij Soffaers was absent, terwijl hij nou juist de enige schepen was die een verklaring tegen Van Opstal had afgelegd. Voor zijn  afwezigheid zal hij wel zijn reden hebben gehad.

Op 18 oktober 1681 kwam Johan Moonen nogmaals in de vergadering van de drossaard en de schepenen. Hij had nu een akte van de heer van Tilburg en Goirle bij zich waarin deze gelastte om in de plaats van Anthonij van Opstal een andere vorster aan te stellen.

Moonen stelde voor om Anthonij Jordaen Pellen als de nieuwe vorster aan te stellen. Drossaard Bernage en de schepenen waren het met hiermee eens.[19]

Anthonij van Opstal had zich tot de Raad van Brabant gewend omdat hij het met zijn suspensie niet eens was. Op 6 november 1681 werden Van Opstal en agent Johan Moonen bij enkele commissarissen van de Raad van Brabant ontboden.

Door tussenkomst van deze commissarissen werd afgesproken dat Van Opstal zich in een verzoekschrift zou richten tot baron Van Grobbendonck. In dit verzoekschrift moest hij de heer verzoeken de door hem opgelegde suspensie op te heffen omdat de aanklachten van enkele personen niet met tijden waren onderbouwd. Van Opstal vond dat hij vals was beschuldigd.

De gesuspendeerde vorster beloofde dat hij zich voortaan altijd zou gedragen als een getrouwe en eerlijke vorster. Hij was zich bewust van het voorrecht dat hij als vorster had en beloofde respect aan de heer van Tilburg en Goirle.

Omdat Moonen geen speciale toestemming van de heer had gekregen deze zaak af te doen, bood deze aan het rekest aan Van Grobbendonck op te sturen met het verzoek daarover binnen drie weken te beslissen.[20]

Johan Moonen verscheen op 26 november 1681 andermaal in het college van drossaard en schepenen. Hij toonde hen een in Brussel op 12 november 1681 geschreven brief, die was ondertekend door mr. Carolus Lancelottus Blereau.

In deze brief stond geschreven dat Anthonij van Opstal pas weer in zijn functie van vorster zou worden hersteld, mits hij daarom in een verzoekschrift  aan baron Van Grobbendonck had verzocht.  Uitdrukkelijk wees Moonen de drossaard en de schepenen erop dat Van Opstal dus niet eerder zijn ambt als vorster mocht uitoefenen dan na opdracht van de heer van Tilburg en Goirle.

Het rekest van Van Opstal nam Moonen tijdens deze vergadering in ontvangst. Hij zei toe dit aan baron Van Grobbendonck te zullen toesturen. Hij zou Van Grobbendonck verzoeken om binnen zes weken een acte te sturen waaruit zou blijken dat Van Opstal zijn werkzaamheden weer mocht hervatten.

Ondanks dat hij eerder drossaard en schepenen er nog op had gewezen de beslissing van Van Grobbendonck af te wachten, heeft Johan Moonen de geschorste vorster Van Opstal weer in zijn functie hersteld.[21] Of Anthonij Jordaen Pellen nog als vorster werkzaam is geweest is niet bekend. In die functie werd hij in de archiefstukken in ieder geval niet aangetroffen. In geen enkel archiefstuk werd aangetroffen dat er tegen de corrupte schutter en andere vorsters is opgetreden.

De maatregel om Anthonij van Opstal van zijn ambt te suspenderen heeft waarschijnlijk gewerkt. In de archieven kwam hij op dit vlak niet meer voor. Door het als “heerlijkheidsfunctionars” ingezetenen bevelen om hem geld te betalen zonder daar recht op te hebben, leverde dit in de 17e eeuw ook al het delict knevelarij op. Omdat hij er niet voor werd vervolgd kwam hij er goed mee weg. Van vorster bracht hij het zelfs tot oppervorster.

Anthonij van Opstal werd op 19 april 1702 met groot gelui in de kerk te Tilburg begraven. Hij bereikte de leeftijd van 59 jaar.

 

 

Voetnoten:

[a]     Soms ook geschreven als Obstal

[b]            Tussen de Dongen en de landscheiding met de Baronie lagen veel beemden. Broeck was een toponiem van beemden die in de Baronie lagen, maar overliepen naar het grondgebied van Tilburg.

[c]     Peter Jan Peter Peermaechs Hensen, ged.8 januari1617 te Tilburg

[d]     Schoven

 

Bronnen:

[1]     (RAT) Tilburg NG trouwboek 1649-1671, f.113v (6-6-1665)

[2]     (RAT) Tilburg NG Lidmatenregister 1648-1734, f.2 (22-12-1654)

[3]     (RAT) Tilburg NG Lidmatenregister 1648-1734, f.4 (1-10-1666)

[4]     (RAT) Tilburg en Goirle R8017, f.98

[5]     (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (28-10-1681)

[6]     (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (21-10-1681 en 28-10-1681)

[7]     (RAT) Tilburg N30-29v (23-10-1681)

[8]     (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (30-10-1681)

[9]     (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (28-10-1681)

[10]   (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (21-10-1681)

[11]   (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef.(24-10-1681)

[12]   (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (31-10-1681)

[13]   (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (28-10-1681)

[14]   (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (30-10-1681)

[15]   (RAT) Tilburg en Goirle R511, ongef. (30-10-1681)

[16]   (RAT) Tilburg N57-109v (3-11-1681)

[17]   (RAT) Tilburg N57-190r (30-10-1681)

[18]   (RAT) Tilburg en Goirle R8023-147r (7-10-1681) en (BHIC) Raad van Brabant civiele procedure 788.2182 (1682)

[19]   (RAT) Tilburg en Goirle OAA1, los document (18-10-1681)

[20]   (BHIC) Raad van Brabant civiele processtukken 788.2182

[21]   (RAT) Tilburg en Goirle OAA1, los document (26-11-1681 en 5-1-1682)