INHOUD

JOHN VAN ERVE

CUBRA HOME

 

©John van Erve – Nieuwegein

2021

MARIA EVERT SMITS

een stelende weduwe

John van Erve


 

 

Inleiding

 

In Staats-Brabant heerste in de 17e en 18e eeuw grote armoede. Tilburg en Goirle waren daar uiteraard geen uitzondering op. Handelaren in lakense stof liepen als het ware de deur in de heerlijkheid plat om voor weinig geld hun stoffen te kunnen kopen. Door de vele thuiswevers was de concurrentie groot en was men bereid hun stoffen voor kleine bedragen te verkopen.

Men moest maar zien hoe zij belastingen als ordiniare- en extraordinaire verpondingen, personele zettingen en koningsbeden kon betalen. Bleef men in gebreke dan schroomde de dorpsregering er niet voor beslag te leggen op de schamele meuble goederen. Door het afpanden van belangrijk huisraad als bijvoorbeeld een koeijketel of van een melkkoe trof men gezinnen hard. Daarnaast moest er voor van alles en nog wat impost worden betaald, zoals bijvoorbeeld impost op het gemael, impost op het zout en hoorngeld.

Het aantal grotere of kleinere herbergen In Tilburg en Goirle was enorm. Vaak oefende men een bepaald beroep uit en dreef men daarnaast in het woonhuis nog een herberg. En ondanks de weinige inkomsten werd in menig herberg het laatste oortje versnoept.

In veel gevallen waren de gezinnen groot en het sterftecijfer hoog. De ene keer bleef een vader met veel kinderen achter, de andere keer overkwam een moeder hetzelfde lot.

De armoede werkte ongewenst gedrag in de hand. In het minst erge geval stroopte men een patrijsje of wierp men ergens illegaal een hengeltje uit, terwijl men wist dat de jacht en visserij de exclusieve rechten van de heer van Tilburg en Goirle waren.

Niet zelden werd er op dievenpad gegaan. Opvallend is dat de dieven, behalve geld en tinnenvoorwerpen, ook veel beddengoed, linnengoed en andere kleding stalen.

Maria Evert Smits werd omstreeks 1676 in Tilburg geboren en woonde op Broekhoven. Zij trouwde op 19 februari 1702 in Tilburg met Anthonius Jan Cornelis Ansems, die toen op het Haringseind woonde. Hij werd op 23 december 1679 in Tilburg gedoopt, als zoon van Jan Cornelis Ansems en Maria Adriaen Schreppers.[[1]]

Voor zover kon worden nagegaan werden er twee dochters uit dit huwelijk geboren. De oudste was Maria, die op 22 december 1702 als Maria Hansen in het doopboek van Tilburg werd genoteerd. De jongste was Catharina Ansems, die op 2 november 1705 in Tilburg werd gedoopt.  Een van deze twee dochters werd op 6 december 1710 in Tilburg begraven. Haar naam werd in het begraafboek niet genoteerd.

Anthonius Jan Cornelis Ansems werd op 29 juni 1716 in Tilburg begraven. Moeder Maria Evert Smits bleef met haar jonge dochter achter en moest zich maar zien te redden.

Huijsbraeck werd als een zwaar delict aangemerkt. Degene die ervoor werd gepakt kon erop rekenen dat er tegen hem of haar een extraordinair- of crimineel proces gevoerd zou worden. Daarvoor was het nodig dat er tegen de gevangene voldoende bewijs geleverd kon Een extraordinair proces werd binnen de kortst mogelijke tijd afgehandeld en genoot de voorkeur boven een ordinair proces. Het verloop van het proces was voor de delinquent geheim, mede doordat hij zich niet kon laten vertegenwoordigen door een procureur. Er kon tegen een vonnis van de schepenbank, in geval van een extraordinair proces, in principe geen hoger beroep worden aangetekend.

Het extraordinaire- of criminele proces is te verdelen in vijf specifieke onderdelen, te weten:

- de preparatoire informatiën (het vooronderzoek);

- de examinatie ( de ondervraging van de delinquent of gevangene);

- het enkwest (het eigenlijke onderzoek voor de schepenbank);

- het scherp examen (ondervraging van de delinquent onder tortuur);

- het eindvonnis en de tenuitvoerlegging van de straf.

Het enkwest en het scherp examen kwamen soms helemaal niet of soms maar gedeeltelijk aan de orde. Het belangrijkste onderdeel was de verklaring van de gevangene. Vaak was dit het enige inhoudelijke onderdeel van het enkwest. Soms maakte ook een confrontatie tussen de gevangene en getuigen of medeplichtigen onderdeel van het enkwest uit.

Om een gevangene of delinquent een lijfstraf of de doodstraf op te kunnen leggen was het een vereiste had hij of zij een bekentenis had afgelegd. Als uiterste middel kon een ontkennende gevangene ter scherper examen worden gebracht. Door middel van pijniging of tortuur wilde men een bekennende verklaring van een gevangene afdwingen.

De schepenen waren uitsluitend bevoegd om toestemming voor het scherper examen te verlenen. Nadrukkelijk werd in de Ordonnantiën bepaald dat het scherper examen uitsluitend aangewend mocht worden om een bekennende verklaring te verkrijgen, maar nooit als straf mocht worden opgelegd.

Een ontkennende gevangene werd eerst door de schepenen gewaarschuwd dat van hem of haar een scherper examen zou worden afgenomen. Bleef deze nog steeds ontkennen, dan kon de in ’s-Hertogenbosch wonende scherprechter in Tilburg worden ontboden een aan de gevangene worden getoond. De gevangene werd nogmaals gewaarschuwd. Maakte dit geen indruk dan kon de gevangene naar de martelkamer worden gebracht, waar behalve de scherprechter ook dienst instrumenten en de pijnbank werden getoond. Ook nu werd er weer gewaarschuwd. Pas daarna werd de gevangene op de pijnbank gelegd en kon de scherprechter, die ook wel meester van den scherpe gerechte werd genoemd, met pijnigen beginnen. Meestal werd begonnen met het aandraaien van de duimschroeven. Vrij kort nadat de scheprechter hiermee begon, riepen de meesten al direct te willen bekennen.

De scherprecht moest onmiddellijk stoppen met pijnigen als een gevangene riep dat hij of zij wilde bekennen. De duimschroeven werden losgedraaid en de verklaring van de gevangene werd door de secretaris opgetekend. Bij de pijniging waren behalve de secretaris ook de schepenen, de drossaard, de medicine doctor en de chirurgijn aanwezig. Zwangere vrouwen mochten niet worden gepijnigd.

Binnen 24 uur na het afleggen van de verklaring ter scherper examen werd de gevangene naar een openbare ruimte gebracht. Ongeboeid werd de verklaring die ter scherper examen werd afgelegd door de secretaris aan hem of haar voorgelezen. Daarna werd gevraagd of de gevangene volhardde in hetgeen hij of zij had verklaard.

Om vonnis te kunnen wijzen was et voor de schepenen niet alleen belangrijk dat de gevangene een bekennende verklaring had afgelegd, maar ook dat deze verklaring in vrijheid werd afgelegd.


 

Maria Evert Smits

 

 

Dirck Bremcamp en zijn vrouw Catharina woonden op ’t Heike in Tilburg. Zij verlieten op maandagavond 22 november 1717 omstreeks zes uur hun huis. Alle deuren van het huis hadden zij afgesloten, vergrendeld en gepint. Toen zij die avond omstreeks tien uur weer thuis kwamen, troffen zij de achterdeur en de middelste deur van hun huis open aan. In de muur, vlak naast de deurstijl, was bij allebei de deuren een gat gemaakt.

Uit het huis werd voor ongeveer zestig gulden aan zilvergeld gestolen. Daaronder waren onder meer twee daalders, vijf achtentwintigstukken,[[2]] twee guldenstukken, permissie schellingen,[[3]] Hollandse schellingen, sestehalven dubbeltjes en stuivers, en nog zeven à acht gulden aan oortjes en duiten. Verder werden er een bruine tabbert, twee cleijne grauwe linnen sticklijven,[[4]] drie mannen- en een vrouwenhemd, een half versleten slaaplaken, een witte mand met ongeveer twee- à driehonderd beschuiten, een cluijt boter van ongeveer drie pond, een ontgonnen suijckerbroot,[[5]] een papier met garen en lint en wit en bruin stopgaren, een geel kinderslaaplijfken, een oorfluwijn met een achterwerckje [[6]] en een blouw dobbelsteenen doeck.

Catharina, haar toenaam kon niet worden achterhaald, had zo’n vermoeden dat Maria Evert Smits deze inbraak weleens gepleegd zou kunnen hebben. Samen met buurvrouw Helena van Voorst [[7]] is zij die nacht nog, tussen een en twee uur, naar het huis van Maria Evert Smits op het Haringseind gegaan.

Door een gaatje in de muur konden zij naar binnen kijken. Zij zagen Maria Evert Smits met hoogstwaarschijnlijk haar dochter op de zoldering zitten. Degene die vermoedelijk de dochter was had de blauwe dobbelstenen doek in de hand.

 

Preparatoire informatiën

Nadat zij drossaard Adriaen Bernage op de hoogte had gesteld zijn enkele vorsters naar het huis van Maria Smits gegaan. Daar troffen zij een gedeelte van het gestolen geld en de kledingstukken, garens, linten en de blauwe dobbelstenen doek aan. Al deze goederen werden overgebracht naar het huis van vorster Pieter Mastenbroek.

Dat was voor de drossaard reden genoeg om Maria Evert Smits in de vroege ochtend van 23 november 1717 te arresteren. Zij werd in civiel arrest geplaatst in het huis van vorster Pieter Mastenbroek.

Adriaen Bernage heeft, zoals hij verplicht was, de schepenen van deze arrestatie op de hoogte gesteld. Tegelijkertijd diende hij een rekest in om hem een decreet te verlenen Maria Evert Smits in strickter gevanckenisse op het kasteel aan de Hasselt te mogen plaatsen. De schepenen verleenden het gevraagde decreet en Maria Evert Smits werd op het kasteel gevangen gezet.

Elisabeth Roeters was de vrouw van Corstiaan Jacob Vingerhoets. Op 23 november 1717 meldde zij zich bij drossaard Bernage, omdat zij had gehoord dat Maria Evert Smits was gearresteerd. Op de dag dat Mevrouw Sint Amand in de zomer van 1716 werd begraven,[[8]] was er uit haar huis een witte wollen deken van haar bed gestolen. Ook waren er nog een paar slaaplakens, een witte wollen baal en een zwart rokje, dat bruin gevoerd was, gestolen.

Toen zij van de arrestatie van Smits hoorde is zij direct naar haar huis gegaan om te kijken of er ook nog wat van haar gestolen spullen te vinden waren. Haar voorgevoel was goed, want ze vond er de witte wollen deken terug. Met toestemming van drossaard Bernage mocht zij de deken meenemen.

Op 2 december 1717 werd Dirck Bremcamp door drossaard Bernage gevraagd om naar het huis van vorster Pieter Mastenbroek te komen. Daar werden hem de gestolen goederen getoond die door de vorsters in het huis van Maria Evert Smits waren aangetroffen en inbeslaggenomen.

Daaronder bevonden zich twee daalderstukken, een achtentwintigh, [[9]] een gulden, Hollandse schellingen, permissie schellingen, dubbeltjes, stuivers, oortjes en duiten. De totale waarde ervan was f.28-15-0. Met uitzondering van twee manshemden en een witte mand lagen daar verder alle goederen die bij hen waren gestolen. De drossaard heeft hem het geld en zijn andere eigendommen weer terug gegeven.

Op 3 december 1717 werden aan Elisabeth van Spaandonck en Adriana Vermeulen, [[10]] enkele van de goederen getoond, die in het huis van Maria Everts Smits werden gevonden. Zij vonden er twee witte kussenslopen en één beddenkussen tussen, die van hen waren.

Zij verklaarden dat dit beddengoed ongeveer een jaar geleden, samen met nog een groen saijen tafelkleed [[11]] met een zwart bloemmotief, nog één beddenkussen en enkele hemden, uit een kamer waren ontvreemd. Vermoedelijk werden die goederen ’s nachts door een raam van hun woning gestolen. Toen zij de diefstal namelijk ontdekten stond er een raam open. De teruggevonden kussenslopen en het kussen werden door de drossaard aan haar teruggegeven.

Ook Jan Gerit Bernaers werd gevraagd om te komen kijken of hij iets vond dat van hem was. Hij vond er een snijmes bij dat samen met nog meer gereedschappen, ongeveer twee jaar eerder, van hem was gestolen. Hij kreeg zijn mes van de drossaard terug.

 

Examinatie

Voorschrift was dat een gevangene binnen 24 uur na zijn of haar arrestatie verhoord moest worden. Alleen als er redenen waren die dat onmogelijk maakte, moest een gevangene binnen drie dagen worden verhoord. Beide termijnen werden ruimschoots overschreden. Maria Evert Smits werd pas na elf dagen voor het eerst verhoord. Een overschrijding waar men zich waarschijnlijk niet erg druk over maakte. De gevangene had geen recht op een procureur, dus was er niemand die er een probleem van maakte.

Naar aanleiding van de in haar huis aangetroffen en inbeslaggenomen goederen en de verklaring van Dirck Bremcamp, werd Maria Evert Smits op 4 december 1717 door de schepenen Dirck Otterinck, Jacob Willem Fontaijne, Govert Bles en Adriaen van Hammen verhoord. Het verhoor werd op verzoek van drossaard Adriaen Bernage afgenomen.

Over de in haar huis gevonden goederen verklaarde Smits dat ze op de avond voor haar arrestatie door eenen langen mens bij haar huis waren gebracht. Op het moment dat die goederen gebracht werden was zij zelf niet thuis. Zij was die avond omstreeks zeven uur weggegaan om bij Adriana Willem van Voorst [[12]] te gaan spinnen. Samen met die weduwe is zij omstreeks acht uur naar Coletta Jan van Gool gegaan.[[13]]

Bij Coletta Jan van Gool was zij niet naar binnengegaan, maar kocht zij voor de deur wat winkelwaren en jenever. Daar vandaan was zij met Adriana Willem van Voorst weer naar haar huis gegaan. Zij bleef daar tot ongeveer elf uur.

Toen zij thuiskwam zag zij de goederen staan. Haar dochter zei daarover: “Moeder dat gelt en goet is hier van avondt gebraght door een lange persoon.” Volgens haar dochter had die man gezegd: “Ick sal dat hier neer setten, het is onvrij goet, maar salt mergen komen halen.” Meer wist zij daarover niet te verklaren.

Over het kussen van Elisabeth van Spaandonck en Adriana Vermeulen verklaarde zij, dat ze het een jaar geleden aan de deur had gekocht van de draagers die langhs de deur gongen. De kussenslopen verklaarde zij gekocht te hebben in het sterfhuis van Cornelis Moetsen.

Van de beitel van Jan Geerit Bernaarts wist zij niets af. Zij verklaarde dat haar man nog weleens met gereedschap thuiskwam. Daarover zei hij dat hij het in sterfhuizen had gekocht.

Vrijwel alle gestolen goederen waren weer aan de eigenaren teruggegeven. Er bleven nog twee swingels van boren, een draaibeitel, en een smalle en een brede beitel over. Zij werden op 5 december 1717 aan Jan Bossaerts getoond. Hij herkende deze gereedschappen als zijn eigendom, waarna de drossaard hem zijn eigendommen heeft teruggegeven.

Enkwest

Op de extraordinaire rechtsdag van 15 december 1717 presenteerde drossaard Adriaan Bernage aan de schepenen zijn tight ende aansprake crimineel. Hij voegde er, ter ondersteuning van hetgeen hij Maria Evert Smits verweet, zeven documenten aan toe. Hij wilde dat deze tight en aansprake crimineel aan de gedetineerde zou worden voorgelezen en dat zij daarop pede ligato articulatum [[14]] moest antwoorden.

De drossaard verweet Smits een quaet leven en gedragh. Dat bleek, volgens de drossaard, wel uit het feit dat zij zich had schuldig gemaakt aan huijsbraeck in het huis van Dirck Bremcamp.

Smits vond dat zij onschuldig gedetineerd zat. Zij ontkende de inbraak bij Bremcamp. De bij haar aangetroffen goederen en het geld was die avond door een onbekende man bij haar thuis gebracht. Omdat zij zelf niet thuis was had haar dochter het aangenomen. Haar dochter had niet meer weten te vertellen dat het een lange man was, maar zij wist niet wie hij was.

De drossaard hield haar voor dat in haar huis een witte wollen deken werd aangetroffen. Deze was in 1716 uit het huis van Elisabeth Peter Roeters en Jacob Corstiaen Vingerhoets gestolen.

Deze diefstal werd ook door Smits ontkend. De aangetroffen deken had zij van iemand gekocht. Misschien had die persoon de deken wel gestolen, opperde zij.

Het volgende artikel dat Smits werd voorgehouden ging over de twee witte kussensloopen en een beddecussen, die in haar huis werden gevonden. Deze waren gestolen uit het huis van Elisabeth van Spaendonck en Adriana Vermeulen. Een aangetroffen snijmes was van Jan Gerit Bernaerts.

Over de kussenslopen verklaarde Smits, dat zij die had gekocht en betaald met 22 stuivers in het erfhuis van Cornelis Moetsen. Ook het kusken van de tijckdragers had zij gekocht. Het snijmes had haar man al toen hij nog leefde. Waar hij het had gekocht wist zij niet.

Er werden in haar huis nog twee swingels gevonden. Uit de ene stak aan de bovenkant een nagelboor en uit de andere een smalle beitel. Deze gereedschappen waren het eigendom van Jan Bossaerts. Zij waren ongeveer twee jaar eerder ’s nachts uit zijn huis gestolen.

Volgens Smits had haar man tijdens zijn leven deze timmergereedschappen al. Zij wist niet waar hij ze had gekocht.

De conclusie van drossaard Bernage was, dat hij vond dat Maria Evert Smits voor haar inbraken, diefstallen en roverijen, andere ten exempele, daer over soodanigh aen lijf ende goederen sal werden gestraft, gecorrigeert, ende gemuliteert zoals dat ingevolge de wetten en plakkaten van de Republiek behoorde. In geval van quaetaerdige ende hartneckige ontkentenisse zou zij volgens de drossaard ter scherper examen, ende ter torture moeten worden gebracht.

De drossaard nam geen genoegen met de hartneckige ontkentenisse van Maria Evert Smits. Hij volhardde bij hetgeen hij in zijn tigt en aanspraake crimineel had geschreven. Zijn conclusie uit zijn tight ende aansprake crimineel beschouwde hij als repliek. De gedetineerde moest volgens hem worden gevraagd of zij ook bij haar verklaring volhardde. Mocht zij daar bevestigend op antwoorden, dan zou dat volgens hem voor dupliek gehouden kunnen worden. In dat geval zou zij volgens de drossaard ter scherper examen ende torture gebracht moeten worden. Om zijn verzoek te kunnen staven zou hij voor de schepenen nog een korte deductie opmaken.

De schepenen hebben Maria Evert Smits gevraagd of zij bij haar verklaring volhardde. Zij deed er het zwijgen toe. Dit stilzwijgen beschouwden de schepenen als een volharding en daarmee als dupliek.

 

Scherper examen

 

Alvorens een beslissing te nemen over het ter scherper examen brengen van Smits wilden de schepenen eerst advies in winnen bij meesters in de reghten. Om dat advies te verkrijgen werden schepen Dirck Otterinck en secretaris Jan de Jongh daarvoor afgevaardigd. Zij richtten zich in ‘s-Hertogenbosch tot de advocaten A. Versterre en L. van Tulleken.

De eerstvolgende extraordinaire reghtdag werd gehouden op 20 december 1717. Drossaard Adriaen Bernage liet zich in het vervolg van het proces vertegenwoordigen door procureur Charles de Roij. Naar aanleiding van het advies van de twee onpartijdige rechtsgeleerdens besloten de schepenen dat Maria Evert Smits opnieuw in de gespannen vierschaar [[15]] zou worden gebracht. Daarbij zou zij nader worden ondervraagd. Zou zij dan weer ontkennen, dan zou zij ter scherper examen worden gebracht.

Zoals eerder door de drossaard was beloofd, overhandigde procureur De Roij op 23 december 1717 de toegezegde korte deductie.[[16]] Hierin richtte hij zich met name op de in het huis van Smits aangetroffen witte kussenslopen en een beddenkussen. Daarover had zij verklaard deze voor 22 stuivers gekocht te hebben in het erfhuis van Cornelis Moetsen. Samen met secretaris De Jongh had hij de verkoopcedulle van dat sterfhuis erop nagezien, maar Maria Everts Smits kwam daarin als koper niet voor.

Maria Everts Smits werd in het kasteel naar de ruimte gebracht waar gedetineerden onder torture werden verhoord. Daar werd haar de tight ende aansprake crimineel en de korte deductie voorgelezen. Buijten boeijen en banden, ende sonder gepijnight te worden heeft zij een bekentenis afgelegd.

Zij verklaarde dat zij in de avond van 22 november 1717 in haar eentje, tussen zes en zeven uur, het geld en de goederen uit het huis van Dirck Bremcamp had gestolen. Zonder hulp van iemand anders heeft zij met haar handen een gat in de muur van het huis gemaakt en vervolgens de deuren opengemaakt. Het geld en de goederen had zij in een zak gedaan en zij heeft dit vervolgens naar haar huis gedragen.

Smits verklaarde dat zij die diefstal had gepleegd, omdat Hendrick van Heijst haar meermalen had aangezegd dat zij moest zorgen dat zij geld aan geld kwam. Hij hield haar er strikt aan en zei dat hij met haar wilde trouwen als zij geld had. Van Heijst had haar nooit aangespoord om te gaan stelen.

Zij bekende verder dat zij op een dag de deken bij Corstiaen Vingerhoets had gestolen. Toen zij langs het huis van Vingerhoets liep stond de deur open en is zij naar binnen gegaan.

Ook bekende zij de diefstal van het kussen, de kussenslopen en het tafelkleed op een vroege zondagmorgen in het huis van Van Spaendonck op het Haringseind in Tilburg te hebben gepleegd. Zij wist die goederen door een openstaand raam te stelen. Van het tafelkleed heeft zij voor zichzelf een jas gemaakt.

Nu zij een volledige bekentenis had afgelegd omtrent de door haar gepleegde diefstallen, besloot zij volledig schoon schip te maken. Daarbij biechtte zij een hele serie diefstallen op, die door haar overleden man Anthonij Ansems en ene Norbart Peter Golen waren gepleegd:

-  bij de heer Slingelant hadden zij enkele worsten en een pot met boter gestolen;

-  uit het huis van de weduwe Wouter Segers op de Veldhoven stalen zij enkele hemden, tinnenwerk en een falij.[[17]] Zij braken door een gat in de oven in. Maria Evert Smits was daarbij aanwezig geweest en had enige tijd op schiltwaght gestaen. De gestolen goederen verkochten zij aan Maria, de vrouw van Jan Gerit Peters. Deze had als bijnaam Jan Gort. De lage opbrengst werd omgezet in drank;

-  uit het huis van juffrouw Ermers op de Heuvel hebben haar man en die Golen twee kussens, een tinnen koffijpot, tinnen teljoren,[[18]] een witkleurige stoffen schort, een poppekasken met eenige duijten daer in, een medaliken op den kant van swart hout met een glaasje erin, waaronder iets blinkends als goud lag. Het kleine kussen met streepjes en het medaliken had zij nog. Zij waren het huis van juffrouw Ermens aan de achterzijde via het keukentje binnengegaan. Het tinwerk hadden de mannen in Breda verkocht;

-  haar man en Golen hebben op een avond de Goirlese molenaar aangevallen en hem geslagen en met kegels bekogeld;

-  bij Jan van Besouw, alias Stoelman, in Goirle hebben de twee mannen op een nacht een pot met boter, een kapot hemd en een bruin hemd gestolen. De twee hebben de buit bij haar in huis gedeeld;

-  haar man had in het huis van Niclaes de Roij een mannenjas en een klein zilveren lepeltje gestolen. Ook heeft hij in dat huis nog enkele tinnen schoteltjes gestolen. Deze zijn door Golen in ’s-Hertogenbosch verkocht;

-  haar man had op een nacht een slijpsteen gestolen op de hoeve waar Peter van Abelen heeft gewoond. Hij kwam met die steen op een kruiwagen thuis;

-  op een nacht heeft haar man uit een klein huisje in de Broeckstraet, vlakbij Moerenborgh, een hoeveelheid linnen garen gestolen. In dat huisje woonde een weduwe met haar dochter, die een kwezel was. Maria, de vrouw van Jan Gerit Peters, heeft het voor weinig geld gekocht. Dat geld werd door haar man verdronken.

Deze bekentenis werd haar de volgende dag, buijten boeijen en banden, woordelijk voorgelezen. Zij volhardde daar bij, waarmee haar verklaring als dupliek werd aanvaard. De drossaard ging met haar bekentenis akkoord.

De schepenen besloten ten slotte furmentur acta. Dat wilde zeggen dat alle documenten tot een dossier mochten worden samengevoegd en in een inventaris worden opgetekend.

De gefurneerde stukken werden op 27 december 1717 door secretaris Johan de Jongh opgenomen in een inventaris. Overeenkomstig deze inventaris kregen de documenten elk een letter toebedeeld, waarbij de letter A altijd op de inventaris werd gesteld.

 

Vonnis

 

Op 28 december 1717 verzocht procureur De Roij, nu de stukken gefurneerd waren, de schepenen reght ende expeditie van justitie ten principalen te wijzen. De schepenen wilden echter eerst hierover advies inwinnen bij meesters in reghten. Daarvoor werden schepen Dirck Otterinck en secretaris Jan de Jong wederom gecommitteerd.

Op Oudejaarsdag 1717 deden de schepenen uitspraak in deze zaak. Mede op grond van het advies van twee onpartijdige rechtsgeleerden uit ’s-Hertogenbosch, verklaarden de schepenen voor recht dat de gevangene zou worden gebracht naar de plaats waar veroordeelden altijd werden geëxecuteerd.

Daar moest zij, als voorbeeld voor anderen, door de meester van den scherpen gereghte op een schavot, met een strop om haar hals, worden gegeselt en gebrandmerkt. Verder moest zij binnen 24 uur de heerlijkheid Tilburg en Goirle verlaten en mocht zij daar haar leven lang niet meer terugkomen. Mocht zij daar, ondanks haar verbanning, toch worden aangetroffen dan werd haar in het vooruitzicht gesteld met de koorde te worden gestraft datter de doot opvolght. Ten slotte werd zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Het element in het vonnis van de strop om de hals was min of meer symbolisch bedoeld. Zij werd daarmee gewaarschuwd voor de consequentie van het in de heerlijkheid komen tijdens de verbanning en voor de consequentie als zij weer dit soort delicten zou plegen.

Het vonnis werd op 4 januari 1718 in het dorpshuis van Tilburg en Goirle uitgesproken. Het vonnis werd daarna op de Heuvel voltrokken, in aanwezigheid van de schepenen Dirck Otterinck, Jacob Willem Fontaine, Govert Bles, Adriaen van der Hammen, Adriaen Hosemans en Hendrick Soffaers.

 

Bronnen:

(RAT) Tilburg en Goirle R248

(RAT) Tilburg en Goirle R10 f.100v t/m 103v

 

Noten:

[[1]] Smits werd ook geschreven als Smittens en Ansems werd ook geschreven als Ancems.

[[2]]  Een achtentwintigstuk was een Nederlandse munt met een waarde van 28 stuivers.

[[3]]  Een oude Zuid-Nederlandse munt, die in 1698 door de Staten-Generaal werd verboden.

[[4]] Een doorgestikt stijf keurslijf van fijne stof. Te vergelijken met een korset.

[[5]]  Een aangebroken suikerbrood.

[[6]]  Een kussenovertrek.

[[7]]  Zij was de vrouw van Dirck van Besouw.

[[8]]  Elisabeth Roeters sprak over de zomer van 1716. De begrafenis van Mevrouw Sint Amant was echter op 27 november 1716 in Tilburg.

[[9]]   Een Nederlandse munt ter waarde van 28 stuivers, die van de 17e tot de 19e eeuw in omloop was.

[[10]]  Zij was de vrouw van Jan van Spaandonck.

[[11]]  Een schuin geweven wollen stof.

[[12]]  Zij was de weduwe Dirck Castelijns.

[[13]] Zij was de weduwe van Jan van Gils.

[[14]] Afhankelijk van de secretaris of klerk wordt er “legato” of “ligato” geschreven. Het betekent in beide gevallen “geboeide”. Pede ligato betekent “met geboeide voeten.”

[[15]] Vierkante of rechthoekige met koord afgezet deel in de schepenzaal of -kamer waar binnen het proces inhoudelijk gevoerd werd.

[[16]] Een samenvatting van de strafbare handelingen, met meer specifieke bewijsvoering.

[[17]] Halsdoek.

[[18]] Tafel- of eetborden.