CuBra

INHOUD JOS NAAIJKENS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO
 
 

Mill Hill, vroeger en nu

(Mill Hill, vruuger en naa)

 

- door Jos Naaijkens -


Gedeeltelijk geschreven in het dialect van Tilburg.

Als je er niet goed tegen kunt lees dan maar de tekst tussen de haakjes.

 

 

Mill Hill vroeger…

 

Mei 1973. Op weg naar het “Mill Hillcollege”. Een Havo/VWO-school waar sinds enkele jaren externe leerlingen werden aangenomen. Toen nog gevestigd bij het klooster van de fathers van “Mill Hill” in de Dr. Ahausstraat te Tilburg. In de volksmond werd dit klooster “De Rooi Pannen” genoemd.

 

Er was een sollicitatiegesprek gepland met rector Cees Eestermans. Dit in verband met een vacature voor het vak muziek.

Het gesprek met de aimabele rector was goed en wel begonnen toen hij zei: “Ik zal je het lokaal laten zien waar je na de vakantie kunt beginnen”.

Vur ik’r ččrg in had (voordat ik er erg in had) was mijn aanstelling een feit. Moete naa is om koome. Toen niks gin ceevee en dč gedoe… (Moet je nu eens om komen. De afkorting c.v. e.d. bestond niet) C.v. stond in die tijd alleen maar voor: centrale verwarming.

 

Overigens viel het me tijdens het eerste bezoek aan Mill Hill wel op dat alle personeelsleden de rector steeds met zijn voornaam aanspraken. Ik was ervan overtuigd dat dit voor een gemoedelijke sfeer garant stond.

Maar op de fiets naar huis dacht ik als jong broekje toch even: hoe dörve ze ’t toch om dieje meens mee zunne vurnaom aon te spreke… (hoe durven ze het toch om die man met zijn voornaam aan te spreken)

 

De eerste dag van het nieuwe schooljaar was er in de kleine docentenkamer een vergadering belegd. In die tijd werd er nog gesproken van docentenkamer. Als je tegenwoordig het woord docentenkamer in de mond neemt krijg je twintig procent van het personeel over je heen. Je moet namelijk zeggen: personeelskamer.

 

In deze docentenkamer maakte ik kennis met allerlei schilderachtige collega’s.

Sjaak, ofwel frater Adams voor de leerlingen. Ik had het idee dat niemand zijn pseudoniem (kloosternaam) frater Wulfram kende.

Op en top een vakman. Een docent met een natuurlijk gezag. De proefwerken die hij afnam waren altijd de volgende dag gecorrigeerd en aan de leerlingen teruggegeven.

Men wist echter nooit of hij je aankeek. Wat oneerbiedig gezegd: hij keek mee zun linker ôog in zun rechter broekzak .(hij keek met zijn linker oog in zijn rechter broekzak)

Een fraterstoog, ge wit wel, zôn lang zwart klęed (je weet wel, zo’n lang zwart kleed) droeg hij al jaren niet meer. Het was unne frater in burger.

Toch heb ik me wel eens afgevraagd hoe dat werkte toen hij nog wél die toog droeg. Of had unne tôog meschient ôok broekzakke? (Of had een toog misschien ook broekzakken?)

 

Begin jaren ’80 toen er nog geen Mavo-afdeling aan onze school verbonden was is het voorgekomen dat een collega die veel in de bovenbouw opereerde nooit les op Havo 4 gaf. Wel in de andere leerjaren van de bovenbouw. Hoe flikte hij dč toch ieder jaor  (Hoe kreeg hij dat toch ieder jaar voor elkaar) vroegen sommige collega’s zich af.

In de wandelgangen ging het gerucht dat hij was afgekeurd voor Havo 4.

Zôo ziede mar… Heet ‘r  nôot is iemand gezeed: “’t Kan verkeren…” (Zo zie je maar… Ooit heeft iemand eens gezegd: “’t Kan verkeren…”)

 

Rector Eestermans, Cees dus, was een beoefenaar van yoga. Soms zocht hij tijdens een pauze een leslokaal waar op dat moment geen les gegeven werd. 

Op zekere dag meldde zich iemand bij conciërge Piet. De heer Rijnen werd namelijk door iedereen met zijn voornaam aangesproken. Of de rector een brief wilde ondertekenen. Er was nogal haast bij.

Piet liep naar de kamer van Cees. Geen Cees te bekennen…

Dan maar de school afgezocht. In een “leeg” leslokaal vond hij hem “staande” op zijn hoofd. “Piet, als je me een pen geeft zal ik de brief ondertekenen”. Al op zunne kop staonde (op zijn hoofd “staande”) plaatste hij zijn handtekening.  

 

Veel docenten/personeelsleden waren in het bezit van een bijnaam. Vaak was die bijnaam zó ingeburgerd, dat de leerlingen niet meer wisten hoe iemand juist aan díe “schuilnaam” gekomen was. Zo had je “Boems” en “Boris”. Zoek ’t mar čůt… (Zoek het maar uit…)

Maar een van de meest schilderachtige figuren met een bijnaam was toch wel “de Pieper” ofwel de heer Almoes. Ir. Almoes en docent scheikunde. Hij stond erop dat iedereen maar zou weten dat hij zijn studententijd niet had doorgebracht in de provinciestad Eindhoven maar in Delft.   

De naam “Pieper” was door de leerlingen ontleend aan het volgende voorval.

In een van zijn lessen had hij eens gezegd dat als je in de uitlaat van een auto een aardappel duwt de uitlaatgassen in de auto komen en je daardoor kunt bedwelmen. De auto aon de praot krččge zô ôok nie lukke. (starten zou ook niet lukken)

Dit was niet tegen dovemansoren gezegd.

De heer Almoes was in het bezit van een VW-kever ge wit wel, mee twee van die ötlaote. (je weet wel, met twee van die uitlaten) Het laat zich niet moeilijk raden wat er op zekere dag gebeurde. “Ze” hadden er unne ččrpel oftewel pieper ingestopt zôo dettie nie mir weg kos. (een aardappel ofwel pieper ingestopt zodat hij niet meer weg kon)

De gehele schoolbevolking (inclusief personeel) was gemobiliseerd. Iedereen had na het laatste lesuur een goede positie ingenomen. De ramen van de klaslokalen die uitkeken op de parkeerplaats waren erg in trek. En inderdaad, de “Pieper” kreeg zijn auto niet gestart.

Enkele weken daarna was het weer raak. Toen had de heer Almoes tijdens een van zijn lessen gezegd dat als je kiezelstenen in de wieldop van een auto doet, deze tijdens het rijden gaan meedraaien.

Een van de leerlingen was vlijtig genoeg om deze practicumopdracht bij de Kever van de docent eens uit te voeren.

De volgende dag kwam de heer Almoes met het bericht dat hij op weg naar huis de Wegenwacht had moeten bellen. Een of ander geluid vertrouwde hij niet…

 

Op 4 oktober (dierendag) was hij altijd erg vrijgevig. Iedere leerling kreeg een pindanootje (óllienutje).

Praten kon hij als Brugman. Het was soms wel eens jammer dat er geen knop op zat om hem even uit te zetten. Zoals op maandagmorgen vóór de aanvang van het eerste lesuur. Dan kregen zijn “vaste klanten” (lees: personeelsleden die er tegen konden) unne mistal schčůne bak (vaak een schuine, minder nette mop) te horen. Op zekere dag dacht ik bij mezelf: ik zal ‘m is vur zččn. (ik zal hem eens voor zijn)

De mop ging over een meisje dat geen maagd meer was maar toch in een nonnenklooster wilde opgenomen worden. Dit intreden ging uiteraard met de nodige complicaties gepaard.    

Hij vond het unne goeje. (een goede mop) Dezelfde dag, nog voor het laatste lesuur ten einde was, kwam hij me vertellen dat hij een goede mop kende en die wel wilde vertellen. Welke mop kreeg ik te horen denk je?

Zo was de cirkel weer rond. Noemen ze dat tegenwoordig niet recycling?

Wellicht wordt er nu een beroep op uw nieuwsgierigheid gedaan. Echter vanwege de gevoelige strekking van de mop is het niet mogelijk om de tekst/inhoud in dit artikel te vermelden. Is de nôod ččrg hôog (is de nood erg hoog) en kunt u uw nieuwsgierigheid niet bedwingen, dan kunt u zich bij mij melden. Nie ammňl tegelččk asteblief. (Niet allemaal tegelijk s.v.p.)

 

De school kon hij na het behalen van de pensioengerechtigde leeftijd nog niet goed missen. Twee schooljaren heeft hij nog les gegeven. Toen hij 67 jaar oud was vond hij het wel welletjes. Daarna was hij iedere maandag op school te vinden. Hij had wel een goed alibi om aanwezig te zijn: de werkster moest iedere maandagmorgen zijn werkkaomer un goeje burt geve… (zijn werkkamer schoon maken)

Maar omdat hij nogal eens op onze school aanwezig was dachten veel personeelsleden dat hij tčůs un kaoj vrouw had zitte… (thuis met een minder aardige vrouw opgescheept zat)

 

Duits werd gegeven door de heer Boonman.  “Boems” werd hij genoemd. Deze schuilnaam had hij aan zichzelf te danken. “Boems” werd door hem en de leerlingen als ezelsbruggetje gebruikt. De vijf letters van het woord “boems” staan namelijk voor de beginletters van vijf Duitse woorden die een afwijkende naamval vormen.

Jarenlang was een bijnaam een soort etiket van een docent. Zo ook in dit geval. De heer Boonman was al zó lang in het bezit van deze naam dat na jaren veel leerlingen niet meer wisten dat in zijn paspoort J.Boonman vermeld stond.

 

Tijdens een middagpauze en het lesuur daarna was de heer Boonman een keer zoek. Hij had lokaal 36 in de agora uitgekozen om een middagdutje te doen. Nog niet zo slecht bekeken want in dit aardrijkskundelokaal had je een nis waarin de landkaarten geschoven werden. Bovendien lag er een matras op deze plek.

De zoemer ging, de pauze was ten einde en het eerste lesuur na de middagpauze begon. De heer Boonman had de zoemer niet gehoord en lag daar lekker in de luwte, weg van de drukte.

Hij moest eigenlijk weer les geven in zijn eigen lokaal. Het lokaal waarin hij lag te slapen werd in gebruik genomen door de wiskundedocent de heer van de Heuvel.

Er was in die tijd namelijk ook al een lokalentekort zodat niet iedere docent een eigen vaklokaal tot zijn beschikking had.

De heer Boonman had zich de gehele les in zijn nis op zijn matras gedeisd gehouden. De totale lestijd van 50 minuten heeft hij daar gelegen, hopende dat vooral de leerlingen hem niet zouden opmerken. Zou niet goed zijn voor zijn image.

En inderdaad. Toen alle leerlingen op het einde van de wiskundeles het lokaal verlaten hadden waren zij zich inderdaad van geen kwaad bewust. De heer van de Heuvel moest er kostelijk om lachen toen de heer Boonman overeind kwam.

En de leerlingen die op hun rooster dat uur het vak Duits hadden staan waren een uurtje vrij geweest.

 

 

Mill Hill nu…

 

Op de dag van vandaag gaat het soms wat anders aan toe.

 

Echter niet bij mevrouw de Laat. Ze is docent Frans en boegbeeld van de school. Al vele jaren zonder mokken is ze even lang werkzaam op Mill Hill als ondergetekende. 

Bij haar kunnen in de les nog dezelfde voorvallen plaatsvinden als 35 jaren geleden. Zo kan het voorkomen dat ze de eerste les van het schooljaar aan een brugklasser nog steeds de vraag stelt: “Hoe eet jij?”. Natuurlijk heeft ze de intentie om te informeren naar de naam van de leerling: “Hoe heet jij?”. Maar aangezien de Belgische (Brusselse) afkomst haar belet de letter “h” naar behoren uit te spreken, kan zo’n vraag nog steeds voor hilariteit zorgen.

 

Bij een sollicitatie is een uitgebreide c.v. een van de voorwaarden om beoordeeld en aangesteld te kunnen worden.

Jarenlange leservaring…, niets mee te maken. Je zult eraan moeten geloven. Iedereen volgt een inleidende cursus. Intervisie mee ’n sjiek (met een stijlvol) woord genoemd. Ze komen geregeld bij oe in de keuke kččke. (vrij vertaald: op lesbezoek) Nie te gelęűve… (niet te geloven…)

 

Kleine flesjes mineraalwater zijn een onmisbaar attribuut voor nogal wat personeelsleden. Het kleinood kun je steeds stand by op hun bureau aantreffen. Volges mčn hebbe ze teegesworreg veul mir dorst as wij vruuger. (Volgens mij hebben ze tegenwoordig veel meer dorst dan wij vroeger)

Tijdens de les drinken zal er toch niet bij zijn… En hij zal toch ôok nie mee z’n kont op zunne buroo zitte en zun schoene op unne stoel zette...  (En hij zal toch zeker niet met zijn achterwerk op zijn bureau zitten en zijn schoenen op een stoel zetten)

 

En wč dan te denke van die mobieltjes…  Men moet bereikbaar zijn en sewččle nog metęen ôok. (en misschien nog meteen ook)

Oordčůpkes zčn ôok ččrg in trek. (Oordopjes zijn ook erg in trek) D’r lópt ‘r bij ons ęene rond die gin minuut Mozart kan misse. (Er loopt bij ons op school iemand rond die geen enkele minuut de muziek van Mozart kan missen) Teminste, dč naam ik aatij aon. (Tenmiste, daar ging ik altijd vanuit)  Mar toen ik dč gebonk in zunne kop heurde wies ik genoeg. (Maar toen ik dat gebonk in zijn hoofd hoorde wist ik genoeg)

 

Soms zie je een jonge collega met een beginnend baartje door de school lopen. Als hij na vier dagen zijn scheerapparaat gevonden heeft vraag ik me wel eens af: Wč wil ie naa? Laot ie naa wél of nie zunnen baord groeien? (Wat is hij nu eigenlijk van plan? Laat hij nu wel of niet zijn baard groeien?)

 

Op het einde van het schooljaar, als de temperatuur stijgt, zie je soms mannelijke docenten met driekwart of korte broek voor de klas staan. Men durft zelfs gerust met deze outfit een diploma-uitreiking bij te wonen.

“Tis dč ze schôon bęene hebbe”, (“Het is dat ze mooie benen hebben”) hoorde ik eens een collega zeggen. Mar tóch…

 

Vroeger kon je bij het stellen van een vraag wel eens een onverwacht antwoord krijgen. Zoals die ene keer toen ik aan een jongen die op het platteland woonde vroeg: “Mee hoeveule zččde gullie tčůs?”. (“Uit hoeveel personen bestaat jullie gezin?”) Het antwoord was: “Mee vier kčnder en drie vččrekes”. (“Met vier kinderen en drie varkens”) Zulke antwoorden zijn er op de dag van vandaag niet meer bij.

Of die ene keer in maart bij het inschrijven van nieuwe leerlingen. Toen de aanmeldingsprocedure achter de rug was vroeg ik aan een meisje uit groep 8: “Heb je nog iets te vragen?” Ja was het antwoord: “Is ‘r hier in school wel ’s ôot iemand verdwaold?” (“Is er hier in school wel eens iemand verdwaald?”) Moet je weten, het Atrium was nog niet gebouwd…  

 

Maar toch zijn in de loop der jaren de leerlingen niet wezenlijk veranderd. In het begin van het schooljaar schrijven ze als kennismakingsopdracht voor de mentor een autobiografie(tje). Bepaalde items zijn voor een leerling nog net zo belangrijk als dertig jaren geleden.

Zoals:

“Ik ben 13 jaar en mijn gehele leven woon ik al in Hilvarenbeek…”. Let op: “mčn gehille lččve”.

“Ik heb geen broer of zus, maar een konijn”.

“Mijn zusje is geboren op vrijdag de 13e, 13 maart”.

Namen van huisdieren zoals honden, konijnen en hamsters worden je ook toevertrouwd.

 

In Alphen wonen behoorlijk wat mensen die naar de achternaam “Backx” luisteren. Let wel, Backx  wat moeilijk geschreven. Uiteraard zitten op Mill Hill leerlingen met deze achternaam.

Vorig jaar informeerde ik bij een leerling met die naam of ze uit Alphen kwam. Ja, was het antwoord. Het verwonderde haar dat ik dat vermoedde. Daarom vroeg ze hoe ik dat wel wist. “Ge wit toch wel dč vruuger de melkboer in Alphen Backx hiette…”. (“Je weet toch wel dat vroeger de naam van de melkboer in Alphen  Backx was…”) Zonder een spier te vertrekken zei de leerling: “Onze opa was inderdaad melkboer, mijnheer”.

Om misverstanden te voorkomen moet ik tegenwoordig de clou van zo’n opmerking erbij vermelden en de leerlingen op het hart drukken dat het een grapje is. Wellicht kan het voor deze of gene ook geen kwaad om de achterliggende gedachte van deze uitspraak door te geven.    

Op de dag van vandaag krijgen waarschijnlijk de huisvrouwen voldoende huishoudgeld, in ieder geval die van mčn wel. (mijn vrouw tenminste wel) Maar vroeger was dat niet altijd het geval en de schuld kon wel eens oplopen. Als dan een vrouw krap bij kas zat vroeg ze wel eens aan de melkboer of ze het niet op een andere manier kon goedmaken. Aldus geschiedde soms…

 

Nu kan het zó zijn dat mijn humor tegenwoordig wat antiek overkomt en aan modernisering toe is. Laote we ’t daor mar op haawe. (Laten we het daar maar op houden)

 

Toch wellicht goed te weten dat ik de vorige maand mijn eerste mobieltje heb aangeschaft. ’t Gao mee mčn de goeje kaant čůt daocht ik zôo… (Het gaat met mij de goede kant uit dacht ik zo…) Maokt oe ččge gin zörge. (Maak je niet ongerust) Volgend schooljaor zčn ze trouwes van mčn af (Met ingang van het volgende schooljaar ga ik met pensioen) en hoef ik me nie mir te bewččze. (en hoef ik me niet meer te bewijzen)