Klaas van Eijkeren
Een roman in wording

Hoofdstuk 1

Klik

 

Klik. Ik bevries. Ik houd mijn adem in. Ik ga dood. Ben ik al dood?. Nee, nee ik ben niet dood, ik leef. Pfff shit, ik leef, VERDOMME ik leef zeg! Hoorde ik het goed ?. Ik hoorde klik, onder mijn rechtervoet. Hoorde ik het goed ik hoorde klik onder mijn rechtervoet hoorde ik het goed ik hoorde klik onder mijn rechtervoet hoorde ik het goed ik hoorde……STOP! Paniek. Stop met het rijmpje. Stoppen, ik moet heel, heel erg helder denken nu. HELDER. Rustig blijven, regelmatig ademhalen en je kop erbij houden.

Okee, ik hoorde klik, dat staat vast, nu twijfel ik er niet meer aan…Ik sta op een mijn, met mijn rechtervoet bovenop een landmijn, ik kan het metalen oppervlak onder mijn schoenzool voelen. Als ik te veel beweeg vlieg ik de lucht in, in duizend stukjes, of misschien verlies ik mijn been, zoals ik de afgelopen dagen vaker heb gezien. Kreupele kinderen bedelend om een aalmoes verschijnen in een flits op mijn netvlies. Kalm, KALM!

Het zweet gutst langs mijn voorhoofd, het ruikt vreemd, de geur wekt een slapende herinnering aan mijn kindertijd, aan angst.

Hulp, ik heb hulp nodig. "HEEELP!!!". Nog een keer, "HEEEEEEELP!!!". Niemand. Niemand te zien, niemand te horen. Ik schrik er niet eens van, hier woont ook niemand, komt misschien zelfs nooit iemand.

Mijn linkervoet staat voor de rechter, zo houd ik het niet lang uit, ik moet mijn voeten náást elkaar zien te krijgen, stabiliteit is belangrijk. Rustig ademen. Langzaam bewegen. Mijn gewicht op het rechterbeen houden, zo ja, langzaam aan, schuiven met die linkervoet….Shit, mijn benen trillen. Even pauzeren, benen tot rust laten komen, je staat al bijna je hele leven, dit is niet moeilijker dan wachten op de bus… gewoon wachten op de bus met je gewicht op je rechtervoet, niks aan. Pfff, oh mijn god wat een kutsituatie. Zo, koppie erbij houden en schuiven met die voet, rustig aan……mooi naast elkaar, prima gedaan, prima gedaan, okee.

Als een ballerina balanceer ik op één gebogen been, het andere bijna gestrekt naar voren in de lucht en ik tast met de vingers van mijn rechterhand in het mos bij m’n voet. Rond gevormd metaal stuurt een rilling door mijn lijf. Ik ben de lul.

Ik weet vrijwel niets van landmijnen, alleen triviale dingen die zijn blijven hangen van Tv-series, documentaires en oorlogsboeken.

Eén ding weet ik wel, bewegen is uit den boze, als er te weinig gewicht op de mijn rust gaat ie af. Ik kijk om me heen. Overal gras, zand en in de verte bomen. In de film zou er nu een zware steen naast me liggen om mijn lichaam te vervangen maar dit is geen film. Dit is geen film. Het is goed dat ik nu rustig ben, niet in paniek ben geraakt, als ik dit overleef kan ik trots zijn op mezelf. Het bloed stijgt naar mijn hoofd alsof het niet de landmijn is maar ikzelf die afga. Wat een ongelooflijke kutgedachte! Trots? Wil ik TROTS zijn? Nee, meneer Ego, ik wil van die mijn af zonder kleerscheuren, dat wil ik! Okee, agressie dus, laten gaan, laat maar gaan .… weer zo’n kutgedachte, net een halfzachte hulpverlener. In mijn hoofd komt een gedachtestroom op gang die me doet voelen als iemand in een te snel afgespeelde film. Van Angst naar dood van hoop naar leven naar angst naar schaamte naar het besef dat schaamte niet bestaat, of dan toch geen tijd en verder, dit verdien ik niet wat verdien ik dan wel, van alles gegunde naar exclusieve tirannie over mijn eigen leven als een afgebakende entiteit of juist dit als rechtvaardiging voor geweld kom maar op ik zal me wreken, dood of levend, wat raaskal ik nu weer DENK VERDOMME NA.Ik heb mijn agressie bijna niet meer in de hand, moeizaam onderdruk ik de neiging om met mijn rechterbeen een trap tegen de mijn te geven. Ik win het pleit van mezelf. Laat ik met mezelf afspreken dat ik kutgedachtes mag hebben, mezelf opwinden helpt niet. Ik mag alles.

Alles behalve bewegen.

 

Hoe kom ik hier uit. Dat is de vraag. Zand opstapelen? Nee. Ik kan geen vijftig of zestig kilo zand in één keer op die mijn gooien. Terwijl mijn woede begint te zakken stijgt het vermogen helder na te denken. Ik zou een tak onder mijn voet kunnen schuiven en er dan steeds verder op gaan staan, in de hoop dat de mijn pas ontploft als ik een eindje er vanaf ben. Maar nee. Er ligt nergens een tak of paal. Nog ’s kijken… nee, niks. Gras en zand. En verderop bomen, groenbruine bomen met zo te zien veel takken, goeie lange stevige takken. Jammer dat die bomen zo’n kilometer verderop staan. Kutbomen. Kutmijn.

Ik heb hulp nodig. Ik moet ervoor zorgen dat ik mensen hier heen kan lokken. Schreeuwen helpt voor alsnog niet, ik heb er keelpijn van. Het is hier ook zo verdomde droog! Ik moet elk uur een minuut schreeuwen, dan heb ik de meeste kans. Althans, zolang mijn stembanden het uithouden.

Mijn shirt trek ik uit en laat het voor me op de grond vallen. Als ik iemand hoor of zie kan ik ermee zwaaien. Het wrange beeld van vrolijk terugzwaaiende mensen die verder rijden dringt zich op. Leuk idee voor een strip. Ooit. Opeens lopen er tranen langs mijn neus, ik lik ze op, ik heb geen water meegenomen, ik ben een sukkel.

Even een lange wandeling maken, niemand gezegd waar ik ben. Uberhaupt niemand gesproken sinds ik uit de fietstaxi stapte, gewoon de rugzak in het kluisje gestopt en de rimboe in. Geen telefoon, geen landkaart, geen mes maar wel een drietal bankbiljetten zakgeld waar ze hier een maand van kunnen leven. Ben ik de arrogante westerling waar ik anderen voor aanzag?

Ik zou mijn shirt ook in brand kunnen steken om de aandacht te trekken. Ik haal mijn lucifers uit mijn achterzak en stop ze in de linkerbroekzak. Het is beter de aandacht te trekken als er daadwerkelijk mensen in de buurt zijn. Ik sta nu al langer stil dan ik gewend ben. Zoiets verzin je niet, daar train je niet voor. Het is onnoemelijk zwaar om niet te bewegen als je die vrijheid altijd hebt gehad. Ik ben misselijk en diep een klef zuurtje uit mijn achterzak op, als troost, niet omdat mijn maag er zo blij mee zou zijn. Mijn benen zijn van hout, ik masseer ze om er weer wat gevoel in te krijgen, met één hand, de ander stand-by, eerst mijn bovenbenen, dan voorzichtig de ballerinahouding aannemen voor de onderbenen. Aan mijn rechtervoet durf ik niet te komen ook al zitten de veters ondertussen veel te strak. De landmijn voel ik niet meer, net als mijn voeten, die fysiek lijken te zijn opgelost in de verraderlijke grond.

 

Kijken, luisteren, opletten, alert zijn. Niemand te bekennen, alleen een verkoelend briesje dat de avond aankondigt. Nu word ik toch wel weer paniekerig. Mijn hartslag versnelt. Paniek is net een koude mantel die iemand plots over je heen laat vallen, in een razend tempo afgewisseld met een warme gloed waar vervolgens het koude zweet weer vandaan komt, zweet dat geen poriën nodig schijnt te hebben. Angst in zijn meest pure vorm, totaal en ongericht. Angst heb je niet, angst ben je. Mijn hoofd tolt en het is net of er watjes in mijn oren zitten. Verwoed sla ik op mijn oren, met de vlakke hand, ik schreeuw maar ik hoor mezelf niet. Alles lijkt sneller te gaan, mijn gedachten, bloedsomloop, het draaien van de aarde. Ik voel dat ik flauw ga vallen, mijn evenwicht ga verliezen en dan glijdt de mantel weer van me af, net zo snel als hij gekomen is. Een laatste rilling loopt langs mijn kruin. Ik krijg weer vat op mezelf, ondanks de situatie voel ik een enorme opluchting. Ik heb niet bewogen en ik kan weer denken zonder dat het in sneltreinvaart gaat.

De avond. En dan de nacht. Geen atoombom, miljonair, paus of president kan de nacht tegen houden. Wat kruipt hier nachts rond ? Ik zal niet in slaap vallen, ik ben zo wakker, om niet te zeggen, hyperwakker, dat ik het gevoel heb het eeuwig zonder slaap te kunnen stellen. Ochtend dan, ochtend is morgen. Morgen is het weer licht, mensen gaan naar hun werk, volgen een onvoorspelbaar patroon, gaan pissen in het veld, besluiten mijnen te gaan ruimen. Ze zullen me zien. Horen ! Morgen komt er iemand, dan is het voorbij. Wat zal ik lachen. En dansen, naar huis bellen. Natuurlijk! Alleen deze ene nacht doorstaan, letterlijk en figuurlijk. Verrek man! Dat gaat je lukken! Het wordt een verhaal, voor thuis, voor Ingrid en Natalie.

Ik zie haar gezichtje voor me, alles erop en eraan, zelfs kleine wenkbrauwen. Oh Natalie, maar goed dat jij dit niet ziet, met je pure ogen, je pasgeboren naakte lichaampje, je warme poepluiers waar ik liedjes over zing als ik je verschoon op onze oude commode. Je vader gaat niet dood, daar ben je nog veel te jong voor. We gaan naar het dierenpark, geiten en bokjes voeren, een koud pilsje drinken, met op het terras een mooie serveerster waar papa natuurlijk thuis niks van zegt maar jij begrijpt het wel, jij komt uit die onvoorstelbare dimensie zonder plaats of tijd waar schaamte en jaloezie slechts uit zoekende deeltjes bestaan, met een heel andere bestemming. Lieve Ingrid, slechts jaloers op wat nog moet gaan komen. Wegkruipen tussen je benen, lekker ongegeneerd in mijn gedachten ook mijn moeder zijn.

Daar wordt ik rustig van, het zijn fijne gedachten, die over thuis gaan, niets van doen hebben met waarom ik hier ben, het werk, die gouden kans. "Mooie gouden kans", mompel ik schor en besef dat ik vergeten ben te schreeuwen.

 

Mijn hulpgeroep sterft uit in de donkere deken voor me, die verassend snel de dag heeft verdreven. Morgen dan. Morgen komt alles goed. Ik pis ver voor me uit, gespetter op het gazon, hoge coniferen om de tuin en Ingrid bukt zich, gaat op haar knieën zitten en neemt hem zachtjes in haar mond….Mijn hand trilt maar ik kom goddelijk klaar.