CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 28 juni 1933

 

 

De Notenboom 1

 

De oude Tilburgers weten wel, dat naast de Lindeboom op den Heuvel onze stad nog op het bezit van een ander merkwaardig exemplaar uit het plantenrijk kan bogen. Wij bedoelen hiermede de notenboom van de familie De Brouwer uit de wijk Oerle, om welke reden weten we niet maar in vroeger jaren ook wel "Klein-Oel" genaamd. Door de stadsuitbreiding en het daarmede gepaard gaande bouwen van huizen, raakt deze boom voor velen uit het gezicht en daarmede in de vergetelheid, doch de wandelaars die de vrije natuur zoeken langs de ruischende korenvelden of de groenende aardappelvelden in de richting Goirle, zien den boom nog in zijn volle majesteit, d.w.z. in zijn majesteit van heden, want zijn schoonheid en indrukwekkendheid hebben de laatste 50 jaren reeds veel ingeboet. Wij, die den boom reeds meer dan 40 jaren kennen, hebben met weemoed zijn aftakeling gadegeslagen. En het is om deze reden, dat wij voor het nageslacht het volgende ter herinnering omtrent dezen merkwaardigen boom mededeelen, want het schijnt, dat zijn laatste dagen, het kunnen toch nog wel eenige jaren zijn, zijn geteld.

 

Reeds vroeger deelden wij ons inzicht mede, dat de Lindeboom op den Heuvel best 1000 jaren oud kan zijn. De Notenboom (als men in Tilburg van "de" Notenboom spreekt, weet ieder welke notenboom wordt bedoeld) kan niet op zulk 'n respectabelen ouderdom bogen, maar gaan we gissen, dan is het toch niet onmogelijk, dat zijn ouderdom 500 jaren is, wellicht nog iets meer.

Johann Hermann Knoop (1) deelt in zijn bekend werk over de vruchtboomen mede dat de notenboom, in 't Latijn "Nun juglans vel Regia", een van natuur hooge, droge, vruchtbare, liefst zandachtige grond en een opene ruimte noodig heeft om tot flinken wasdom te komen. In vochtige zand- en nog minder in natte stijve kleigrond wil hij niet tieren. Op dit gebied heeft de Notenboom het in Oerle wel getroffen. Oerle is een zeer hoog stadsgedeelte, zanderig en de boom staat er flink in den wind. Als een der oudste herdgangen van Tilburg is Oerle tevens een vruchtbare streek. De wijk is reeds van oeroude tijden zeer bevolkt geweest.

Herinneringen en overleveringen geven den boom door de familiebezitters van de boerderij een respectabelen ouderdom, van ouder op kind wist men reeds den boom zeer oud te noemen. Wanneer men den boom aandachtig bekijkt, moet men hem wel een zeer hoogen ouderdom toekennen. De stam, die eenige meters omvang heeft, is geheel hol en men kan er een clubfauteuil in plaatsen en er op zijn gemak deze verhandeling in gaan zitten lezen. Niet alleen de stam is hol, maar het schijnt, dat alle takken door den ouderdom hol zijn geworden; van uit den stam kan men door een tak in de lucht kijken. Weer in een anderen tak huist momenteel een uil, die er aan den eenen kant in kruipt en er boven uitkomt. Daar deze tak door een uil bewoond wordt, is de opmerkzaamheid van de omgeving nog te meer op den boom getrokken.

Om den boom zijn ook verschillende legenden geweven en het zou wel de moeite waard zijn om deze alle te verzamelen. Zoo zegt de legende, dat tijdens den oorlog met Frankrijk in het jaar 1672 een deserteur in den stam zou verborgen zijn geweest. De bewoner van de boerderij zou den man niet in huis hebben willen laten, doch den boom als verblijfplaats hebben gegeven. Voor de opening zouden takkebossen zijn opgestapeld geworden, die 's nachts werden verwijderd. Daar Tilburg over Goirle, van uit België, het eerst in Oerle wordt bereikt, kan dit verhaal wel mogelijk zijn.

Dan zoo zegt men, kan men in den boom nog de gaten zien, die de kogels der Kozakken er in hebben geschoten. Het is wel mogelijk, dat op die hooge plek, die de vallei van Goirle bestrijkt, in roerigen tijd ooit slag is geleverd, doch de oorsprong van die gaten is eene heel andere. De notenboom is een heel sterke boom, die strenge winters wel kan doorstaan, doch als er eens een heel buitengewoon sterke winter komt, zoo tweemaal in een eeuw, dan gaat er wel eens een tak kwijnen en sterft af. Dit afsterven gaat tot op den stam en waar eens de tak ontsproot, daar vormt zich een ringvormig gat. De volksverbeelding heeft daarin de openingen gezien door de kogels gemaakt. Op de eerste plaats geven de geweerkogels niet zoo'n groote gaten en op de tweede plaats zou een kanonskogel wel andere verwoestingen hebben aangericht. Ondertusschen heeft de boom verscheidene dergelijke gaten, die aantoonen, dat vele takken zijn afgestorven en de boom vele extra-koude winters heeft medegemaakt, waarmede alleen reeds kan aangetoond worden, dat de boom eenige eeuwen oud is. Zo'n gat kan op de eerste plaats ontstaan zijn door het afsterven van een groote tak, die wel de helft van den boom kan hebben uitgemaakt. Mogelijk kan de bliksem hem hebben getroffen. Dan wil men de verklaring nog zoeken in het volksgeloof, dat meent dat wanneer de notenboom het volgende jaar goed zal dragen, deze in den herfst flink met stokken moet worden geslagen.

Het is wel eigenaardig, dat geen enkele boom dan juist de notenboom zooveel beslag legt op de verbeelding van de menschen. Zoo meent men ook, dat de lucht van de notenboom de insecten, zooals vliegen en muggen, op een afstand houdt. Anderen meenen, dat het weer juist de schaduw is, die de insecten verdrijft. Intusschen is het wel merkwaardig, dat men bij elke boerderij een notenboom in de nabijheid van den koestal vindt. Ook groote huizingen hadden een notenboom op de binnenplaats.

Omdat de bast der noten eene verfstof inhoudt, daar wil men ook, dat de Notenboom veel materiaal geleverd heeft voor het bruin verven van de gefabriceerde linnen en wollen goederen, tot aan de zestiger jaren der vorige eeuw. De boom zou dan ook nog eene rol gespeeld hebben in de geschiedenis van de Tilburgsche Textielindustrie.

Uit dit alles blijkt wel, dat de Notenboom nog steeds te midden in de belangstelling staat van het Tilburgsche publiek; niet alleen nu, maar ook vroeger, want reeds voor 80 jaren ongeveer heeft de Tilburgsche schilder Diepen hem op het doek vereeuwigd. Uit dit doek zal men nog een terugblik op zijn vroegere majesteit kunnen werpen. Om al deze redenen zal het bestuur van het Tilburgsche Museum voor Natuurlijke historie goed doen den stam, zoo de natuurkrachten den boom overwinnen of de stadsuitbreiding hem verdringen zal, als een unicum voor het nageslacht te bewaren.

Ter gelegener tijd komen wij op dezen merkwaardigen boom, die zijn gelijke nergens heeft, nog nader terug.

 

GERARD VAN LEYBORGH

 

 

1. J.H. Knoop: Beschrijving van de vruchtboomen. Leeuwarden 1760.