CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 juni 1928

 

 

Tilburgsche Schetsen: De Knapper

 

"Kunde vandaog niet naar 't durp?" "Dè leet 'r aon of dè de drie koningen op komst zèn." "Ze zitte precies tege de veurboom." "Dan rij 'k om tien ure naar 't durp."

Dit gesprek had plaats voor 'n groote veertig jaren, in de weefkamer van een eerzaam weversechtpaar aan den Heikant. 't Waren echte brave menschen, Tilburgers van den ouden stempel, die in arbeidzaamheid hun brood verdienden en gaarne iets voor hen, die 't minder goed hadden in de wereld, over hadden. Hun huwelijk was kinderloos gebleven, doch dit belette niet, dat zij gaarne kinderen zagen en 't was hun grootste vreugde om wanneer 't winter was en de appeltjes gouden steeltjes hadden, even naar boven te sluipen om uit hun zuinig en goed bewaarde winterprovisie een paar appels te halen en die in de gelukkige kinderhandjes te duwen. "En gao naa mar ga nao jullie moeder", bang zijnde dat 't kind te veel dankje zou zeggen. In de wandeling heette de man "Drikoom" en z'n ega "Taante Kee". Ik mag nu echter gerust hunne ware namen verklappen, want ze zijn reeds lang ter ziele, 't waren Hendrikus Mommers en Cornelia Mutsaers.

 

Drikoom dan was, wanneer hij des avonds uitrustte van z'n dagtaak, een leuk verteller, niet zonder humor, en 't was op een zomeravond onder den grooten appelboom, dat hij mij de volgende geschiedenis vertelde, 'n geschiedenis, die voor hem in z'n eenvoudig leven een groote gebeurtenis was. Voordat hij echter den draad opnam van zijn verhaal, moest hij eerst vertellen hoeveel "smet" hij dien dag geweven had, of de ketting naar z'n zin "gelijmd" was en hoe dikwijls hij over de "kam" had moeten bukken om met het "lenggaren" de gebroken draden te herstellen. En tot slot van deze inleiding was 't hem ook een gewoonte geworden om mede te deelen, dat Tante Kee X malen had gevraagd, wanneer hij naar "'t durp ging". Dat naar 't durp gaan was voor Tante Kee wel de voornaamste gebeurtenis in 't leven van 'n wever, want het beteekende dat Drikoom z'n geweven stukken ging leveren, z'n 4 of 5 gulden beurde en 'n pond geurig gebrande koffie en 'n peperkoek meebracht. Wanneer Drikoom naar 't durp was, dan stond Tante Kee, ik heb haar meermalen gadegeslagen, te peinzen, strak voor zich uit, de rechterhand onder de kin, als volgde zij Drikoom in gedachten.

Dat naar 't durp gaan werd altijd vooraf gegaan door de komst van de drie koningen. Ter verklaring hiervan diene, dat elk stuk ongeveer 12 smet lang was. De smetten nu, 'n teeken van roode aard, "rooièèrd", werden van 1 tot en met 11 gemerkt; de twaalfde echter met drie teekens; 'n ingenieus wever had hiervoor den naam van "drie koningen" uitgedacht.

Drikoom dan, had op dien bewusten avond z'n pijp opnieuw gevuld en aangestoken. De rookwolkjes bleven, door den rustigen avond, onder 't blad hangen en zoo, als in 'n waas van geheimzinnigheid, begon hij z'n verhaal, dat begon met bovenaangehaald gesprek en 's morgens om 6 uur reeds gevoerd werd. "De drie koningen waren op komst en ik moest dus naar 't durp." We geven dus verder 't woord aan Drikoom.

 

Nadat onze Kee op den disch (1) 't stuk had opgetafeld en in den mantel geslagen, nam ik 't op en lei het in de levermand. De ketting was juist af en dus ging de drom (2) en de ledige inslagpijpen er boven op. 't Geheel plaatste ik op de kruiwagen en voort ging ik met m'n equipage naar 't durp. Nadat ik bij Kerstens had geleverd en 'n nieuwe ketting had meegekregen, bij Klaassen m'n koek en koffie had gekocht, ging ik terug naar den Heikant. Ja terug, maar niet zonder 'n bezoek gebracht te hebben aan 't café van Truike's. 't Was elf uur bijna en in 'n lange sliert stonden er reeds de "kreugels". Was ik toen maar voorbij gereden, maar ik zou 'n inbreuk op 'n vastgeroeste gewoonte hebben gemaakt. 't Was echter 't begin van de grap.

Nauwelijks binnen, zie 'k een paar collegawevers, die me verwacht schenen te hebben en die direct op me afkwamen. "Hé Drik, we han 't percies over jouw; ge wit wel, we gaon mee de kermis mee den doel naar Eindhove en daor moste me na 's 'n fistdag van maoke." Nu, dat we met het handboogschuttersgezelschap naar Eindhoven zouden gaan wist ik, dat deden we wel meer, maar dan zuinigjes aan, maar om daar nu 'n feestdag d.w.z. om daar nu eens een speciale pretdag van te maken, dat kon de bruine niet trekken, want je weet, en hier werd z'n stem fluisterend en wees hij naar z'n Kee, die juist met 'n kannetje melk van de boer kwam, Keeke houdt de portemonnaie en ze is goed van penning zestien als 't op zoogenaamd overdaad aankomt.

Ik bracht dan deze bezwaren naar voren, doch een van 't stelletje nam me opzij en als 'n booze geest fluisterde hij me in: "Dan mot 't smore" (3). Smoren, dat had ik nog nooit gedaan, tot de laatste cent had ik steeds m'n loon aan onze Kee gegeven; dat ik naar Truike's ging, dat wist ze en ze gunde me 'n enkel borreltje en ook voor den doel had ze wat over, daarom had ik aan smoren nog nooit gedacht. Doch hoe gaat het, de vrienden wonnen het en ik zou mededoen aan dit verfoeilijk gebruik. Ik timmerde voortaan wat harder op m'n getouw en zoodoende weefde ik in elk stuk een of twee "streen" (4) meer, ofwel ik hield een streen achter. Nu weet ik wel, 't was m'n eigen geld, maar toch heb ik het later honderd maal verfoeid, dat ik tot zulke middelen m'n toevlucht had genomen en tegenover m'n Kee onoprecht ben geweest, 't had den schijn van bedrog, ja het was dit strikt genomen ook. Maar hoe 't verder ook zij, ik smoorde nu eenmaal en had de toezegging gedaan mede naar Eindhoven te gaan.

Nu echter kwam de 2de vraag, waar laat ik het smoorpotje. De vriend had me ook hierin raad gegeven: "ge knappert 't doodgewoon op en ge bewaar 't hier of daar op 't schoor" (5). Van klimmen naar 't schoorke hield ik niet bijzonder, daarom zocht ik een anderen weg en had dien gevonden, vlak tegenover m'n weefgetouw. In den hoek bij de schoorsteen was 'n hoekplankje, 't was te hoog voor ons Kee om er 'n wekker of 'n beeldje op te zetten en bleef daarom al jaren ongebruikt. Telken male nu wanneer ik 'n kwartje uit m'n portemonnaie kon afzonderen door 't smoren, ging het in de knapper op de uiterste plaats van 't hoekplankje. Zoo ging het tegen Augustus, de maand waarin de kermis viel en de tocht met den doel naar Eindhoven zou plaats vinden. De knapper had in omvang toegenomen en bevatte 20 kwartjes.

't Was eens op een dag, dat ons Kee al zeer vroeg uit de veeren was en met jong bezielenden ijver aan 't wasschen en plassen toog. Zij was toch zeer voor 'n zindelijk huis, de muren zijn steeds helder wit, de stoelen glimmen en de tafel wordt elken morgen geschuurd, maar toch heeft ze zoo van die dagen, dat alles nog eens een extra beurt moet hebben. Dan zingt ze als 'n lijster en heeft het beste humeur van de wereld. Zoo ook dien morgen; ik sloeg het met welgevallen gade; ik kreeg er zelf schik in en met nóg meer lust klepperde ik op m'n getouw, trok met verjongde kracht de weefspoel van links naar rechts en van rechts naar links. In duo zong ik 't liedje mede, dat zij zich uit de congregatie herinnerde en ik nog elken Zondag in de H. Familie meezong.

Ik dacht heelemaal niet meer aan de knapper, 't smoren of de reis naar Eindhoven. Doch, daar opeens dringt er 'n zekere angst tot me door, 'n onbestemd gevoel deed me aan de knapper denken, onwillekeurig laat ik de lade (6) rusten. Ons Kee had 'n stoel genomen en ging de schoorsteenmantel aan 't afstoffen. De borden werden een voor een onderhanden genomen en na 'n goede beurt weer op de plaats gezet. Ik denk ineens aan 't hoekplankje, aan m'n knapper. Doch geen nood, waarom zou ik me ongerust maken, dat plankje was veel te hoog voor ons Kee, dat liet ze mij af en toe wel opknappen.

Nadat de schoorsteenmantel was afgestoft, ging ons Kee weg. Ik was weer gerust, doch slechts voor even, want dra kwam ze terug met 'n stoof en plaatste die met 'n plank er onder op de stoel. Zeg Kee, opperde ik, wat ga je nu doen, pas toch op; doch Kee d'r arm ging in de hoogte, d'r hand, waarin de stofdoek, wees al naar 't hoekplankje, doch d'r arm bleek te kort; ik slaakte een zucht van verlichting. Kee echter, niet gauw met één poging tevreden, probeerde het plotseling nog eens, d'r hand raakte het plankje, 'n duw en daar rolt én plankje... én knapper tegen den grond. Kee voelde 't rollen over haar arm en kijkt verbaasd naar beneden... De knapper kapot... 'n hoop rollende, glinsterende kwartjes... 't Is moeilijk te beschrijven in welk 'n ellendige toestand ik me bevond. 't Was 'n gek geval.

Ons Kee begreep het, sprak in 'n paar dagen geen woord. Zelf moest ik de rollende kwartjes bij elkaar zoeken; na twee dagen lag de knapper veilig en wel in 't kabinet naast Kee d'r kerkboek. Van 't reisje naar Eindhoven is niets gekomen, doch de vrede was weer geteekend; we hebben er 'n feestdag van gemaakt, toen 't kermis was in 't durp. (Van ouds spraken die van den Heikant over het centrum van Tilburg als "'t durp", nu zegt men nog naar "de stad".) Ik heb echter nooit meer gesmoord.

't Werd killer onder den appelboom; Drikoom stond op en voegde er nog aan toe: Smoren, Gerard, goed beschouwd is 't in z'n wezen de pest voor de maatschappij. In z'n eenvoud verkondigde Drikoom daar 'n groote waarheid.

 

GERARD VAN LEYBORGH

 

 

1. Disch: de plank op 't krat, waarover de nopsters de stukken trekken om na te zien.

2. Drom: overgeschoten geweven ketting met inslag.

3. Smoren: gedeeltelijk achterhouden van ontvangen loon, in de nieuwste terminologie: achteroverdrukken.

4. Streen: 24 knap, 1 knap is 100 el, Brabantsche lengtemaat in de weverij.

5. Schoor: zooveel als zolder, meer specifiek 'n zolder in de schuur.

6. Lade: werktuig waarmede de inslag uit de spoel komende vast in 't stuk wordt gedrukt.