CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 19 september 1928

 

 

Van 'n vergeten Jubeldatum

 

Het was in 't jaar 1827, dus ruim honderd jaar geleden, dat in onze stad de grondslag gelegd werd voor het R.K. Gasthuis "St. Elisabeth" en daarmede ook voor de groote en grootsche stichting, die nu op de velden aan den Bosschenweg staat geopend te worden. Bij het 75-jarig bestaan van het Gasthuis aan de Gasthuisstraat, destijds en ook nu nog bij de ouderen bekend als de "Locht", verscheen een gedenkboek van de hand van de heeren Frater Jos. M. Reijnders, Mr. A.C.B. Arts en Jan G.M. Weijers. Het lijkt ons niet ondienstig, nu wij in dit gedenkboek als eenig archiefstuk van de oprichting vinden aangemerkt een schrijven aan pastoor W. v.d. Ven, pastoor van 't Goirke, 1 Februari 1828, en er dus voor dit jaar ook nog 'n jubeldatum geldt, op dit gedenkboek terug te komen.

Een gedenkboek nu is werk, waaraan voor buitenstaanders onmogelijk te begrijpen zorgen moeten worden besteed. Veeltijds wordt het gelezen... en vergeten. Het dient als speelgoed voor de kinderen, wat het plaatjes kijken aangaat en... wordt verscheurd. Die aan de algemeene vernieling ontkomen, worden netjes in de bibliotheek van een "boekenwurm" weggezet en... veeltijds vergeten. Daarom, nu wij het boek bij dit jubileum weder in handen hebben, willen wij op dit verdienstelijk werk terugkomen, doch meer nog omdat wij daarin kunnen lezen hoe edele Tilburgers vóór honderd jaar over de naastenliefde dachten, dat nog aan onze hedendaagsche medebroeders ten voorbeeld kan worden gesteld en hoe dit de grondslag is geworden tot eene inrichting, die, onder de voortreffelijke leiding van de liefdezusters, voor eene stad en hare bewoners van zegenrijke invloed en gevolgen is geworden.

 

De grondslag dan van het R.K. Gasthuis werd gelegd door de heeren W.J. Mutsaerts, Bern. Jac. Mutsaers, F. Suijs en J.Ch. van Dam. De samenstellers van het gedenkboek noemen als eenig archiefstuk het reeds genoemd schrijven van bovengenoemde stichters, dat gedateerd was 1 Februari 1828 en als volgt luidt:

 

"Daar wij reeds sedert langen tijd met afgrijzen ontwaar zijn geworden, dat zeer velen der noodlijdenden binnen deze uitgestrekte gemeente zich bij ziekte in eenen jammerlijken en deerniswaardigen toestand bevonden, ja, bij een nauwkeurig onderzoek deswegens, zijn ontwaar geworden, dat niet weinige van die ongelukkigen, zoowel uit gebrek aan geregelde oppassing, geschikte huisvesting en het noodige onderhoud als door het gemis van onmisbare hulpmiddelen zijn omgekomen, ja hetgeen nog meer is, de geestelijke hulp uit hoofde van den verren afstand en de ongeschiktheid der woningen van kommer en ellende niet als op gebrekkige wijze kon worden toegediend, moest eindelijk de stem der menschheid tot ons doordringen en wij wierden aangedreven door den invloed en de kracht van den waren godsdienst om die ongelukkigen de behulpzame hand toe te reiken en dien verre gaanden jammer te doen ophouden (1).

Het was te dezer zake, dat wij, voorzien van eenige liefdegiften, over de mogelijkheid om binnen deze uitgestrekte gemeente, even als in zoovele andere gemeentes bestaat, eene algemeene bergplaats voor die ongelukkigen of een Burger-ziekengasthuis op te richten. Menigvuldige bezwaren en bedenkingen kwamen ons zeker bij die gelegenheid voor den geest; dan, bij eene ernstige overweging, is het volgende bij ons in aanmerking gekomen, 't welk de mogelijkheid van zulk eene inrichting kon daarstellen. Vooreerst, dat het eene waarheid is, welke niemand in twijfel kan trekken, dat het hulp toebrengen aan noodlijdende zieken als een der eerste christelijke plichten moet worden aangemerkt en die plicht daarenboven door de stem der natuur of die weldadige neiging, welke de natuur zelve tot instandhouding der maatschappelijke betrekkingen ons inplantte, is opgelegd en aangewezen.

Dat hieruit noodwendig moet voortvloeien, dat, wanneer men de uiterste kommer en ellende onzer kwijnende natuurgenooten voor het gezicht der verbeelding weet te brengen, zulks alsdan over het algemeen in staat is liefdadige neigingen op te wekken en het medelijden gaande te maken. Uit dezen onwankelbaren stelregel, gegrond op de dagelijksche ondervinding, meenen wij al dadelijk te kunnen afleiden, dat, om met vrucht van de ingezetenen eene jaarlijksche bijdrage tot onderhoud van een ziekengasthuis voor de noodlijdenden te verzoeken, er vooraf eene dergelijke inrichting moet aanwezig zijn, terwijl daardoor alsmede wordt voorkomen, dat de weldadige invloed van het medelijden niet worde verhinderd door den twijfel aan de mogelijkheid van het bestaan van een zoodanig gesticht.

Het is deze inrichting, welke door ons, ondersteund door eenige liefdegiften, thans werkelijk is daargesteld, als zijnde provisioneel een huis door ons tot berging van zes zieken zoodanig ingericht, dat de behoeftige kranken in hetzelve de noodige oppas en verzorging bekomen, terwijl wij eerstdaags hopen in staat te zijn voornoemde huizinge op eene meer geschikte wijze tot dat einde te kunnen inrichten en tevens den oppas en verzorging der zieken ook meer en meer te zullen kunnen verbeteren."

 

Tot zoover dit archiefstuk. De samenstellers van het gedenkboek zeggen daarvan: Lezer of lezeres, blijkt uit deze aanhaling niet duidelijk, welk de grondslag was van de nieuwe stichting? Liefdadigheid, echt christelijke liefdadigheid! Hoe bescheiden verbergen de vier onderteekenaars hun eigen vrijgevigheid onder de vage uitdrukking "ondersteund door eenige liefdegiften".

Wij zijn het met de schrijvers van het gedenkboek eens, doch willen er nog aan toevoegen: en hoe practisch gingen bovendien de grondleggers nog te werk, eerst het gebouw oprichten, daadwerkelijk wijzen op de noodzakelijkheid en dan zeggen zij "hier is iets wat al lang gedaan had moeten worden; ter liefde Gods, helpt dit mede voleinden, nu de harde noodzakelijkheid is aangetoond en bewezen".

Zeker, de 4 stichters zijn de mannen die het werk hebben aangedurfd, de waardeering volge hunnen daad nog na honderd jaren, ja de herinnering aan hunne echte christelijke naastenliefde zal onuitwisbaar zijn, doch na hun heeft liefdadig Tilburg hun werk voortgezet en de pogingen van zoovele weldoeners zijn met het meest schitterend succes bekroond. Daarvan zien wij nu de bewijzen, wanneer wij over de gasthuisvelden wandelen en ons oog verlustigen aan het schoone gebouw, waarvoor ook ons gemeentebestuur zware finantieele offers heeft gegeven.

 

Wanneer wij een blik slaan in de tijden vóór honderd jaar, dan zien wij een groot verschil met het heden. Oorspronkelijk is het Gasthuis opgericht geworden als een toevluchtsoord voor de arme noodlijdende zieken, dus voor hen, die thuis aan armoede, naast hunne ziekte, ten prooi waren en zich thuis niet die hulp konden verschaffen, die hen in die inrichting gegeven werd. Loutere liefdadigheid was dus de beweegreden der oprichters. Nu is dit eenigszins anders. Het gasthuis is geworden een verblijfplaats voor hen, die door ziekte ofwel door een overkomen daarvoor genezing zoeken en daarvoor "volgens" geordende bepalingen  betaling doen. De eigenlijke opzet, hoewel deze nog wel degelijk bestaat, staat niet meer in den gevel gebeiteld. Trouwens de zorg voor behoeftigen en zieken heeft in de laatste honderd jaar eene reuze ontwikkeling gekregen en is in andere banen geleid. Banen, die, wij moeten het erkennen, wel zijn toe te juichen, doch niet meer de "edele daad van den Samaritaan" demonstreeren.

 

Er zou over het jubileum en het gedenkboek nog veel, zeer veel zelfs, te zeggen zijn. Daarvoor zal echter bij de a.s. opening van het nieuwe ziekenhuis gelegenheid te over zijn. Alleen dit willen wij er nog van zeggen. Over de stichters zegt het boek:

"De tweede is Bernardus Jacobus Mutsaers, toen oud 32 jaar. Hij was eveneens fabrikant en woonde op de Veldhoven in het huis bij den ingang van de tegenwoordige Leo-zijstraat, aan den kant van 't park. 't Is wel opvallend, dat in het huis van dezen vriend der zieken, thans de in onze stad zoo sympathieke ziekenzusters Franciscanessen wonen. Hij was de broer van den bekenden minister Jac. Mutsaers (2) en de vader van wijlen Nout Mutsaers en Willem Mutsaers, waarvan de eerste wethouder en de tweede burgemeester der stad Tilburg is geweest."

Het hierboven genoemde historische gebouw, waarin de edele oprichter woonde en voor hem eenige geslachten van deze achtbare familie, is nu afgebroken en niets herinnert er meer aan dan eene foto, die door eenige pieuze oudheids-vrienden werd gemaakt.

 

1 Februari is een vergeten jubeldatum, weldra echter komt de gelegenheid om ons deze te herinneren.

 

GERARD VAN LEYBORGH

 

 

1. Hieruit blijkt wel de edele gedachte, die de grondleggers tot hun daad aanzette. Hunne argumenteering mag ook heden nog ter harte worden genomen.

2. In het archief van schrijver dezes berust nog een zegelstempel, die dagelijks door minister Mutsaers gebruikt werd.