CUBRA

INHOUD LAMBERT G. DE WIJS
HOME 
BRABANTS
TEKSTEN
AUTEURS

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 november 1940

 

 

De laatste Tilburgsche huiswever 3

 

Nadat wij Frans van Geloven over de meer technische zijde van de huisweverij hadden gesproken, begonnen wij, daar wij eenige vermoeidheid bij hem bespeurden, over koetjes en kalfjes te spreken, al kwam het onderwerp vanzelfsprekend meermalen weer op de weverij terug, maar dat kon nu eenmaal niet anders, daarvoor was hij teveel, zooals men dat in sportieve kringen noemt: "all round"-wever. We vroegen hem dan wat hij zooal in z'n vrijen tijd deed, want we konden begrijpen, dat ook 'n huiswever ontspanning noodig had. Het geweven goed, dat op de rol gespannen stond, werd 's avonds ook werkelijk ontspannen, om bij den aanvang weer strak te zetten. Toen wij daarover begonnen, glinsterden zijn oogen en er kwam jeugdig vuur van onder z'n wimpers stralen.

Hij vertelde dan, dat hij steeds 'n liefhebber van de jacht geweest was. Wijselijk vertelde hij niet hoeveel hazen en konijntjes hij zelf persoonlijk verschalkt had; deze kwestie konden wij beter begrijpen, dan dat hij er zelf over sprak. "Verleden jaar", zoo begon hij, "was jhr. Sasse van IJsselt nog hier (1) om mij over de huisweverij te laten vertellen; ik kende hem direct, want vóór vele jaren ben ik dikwijls met hem op jacht geweest, wanneer hij in de omgeving aan 't jagen was. Toen ik hem daaraan herinnerde, riep hij, wel Frans, ben jij degene, die er altijd voor zorgde, dat ik droge schoenen had, wanneer m'n voeten goed nat geworden waren van 't veld. En toen ie ging," knipperde Frans met z'n oogen, "had ik weer een vijftiger meer in m'n zak. Hij was z'n oude drijver nog niet vergeten, en 't deed me plezier, dat ie me nog eens kwam opzoeken."

Zoo bracht Van Geloven eenigen tijd z'n oude herinneringen naar voren en 't deed hem werkelijk goed daarover nog eens te kunnen praten. We vernamen daarbij, dat vele Tilburgsche jagers hem vroeger voor de jacht bij zich hadden: ook op dit gebied was Van Geloven een vakman, met wien men gerust "uit visschen" kon gaan. Nadat hij over z'n lievelingssport, de jacht, gekeuveld had en prettige herinneringen had wakker geroepen, begonnen wij weer naar ons punt van uitgang: de huisweverij, terug te keeren en vroegen hem eenige bijzonderheden over het weefgetouw.

"Het weefgetouw", zoo antwoordde hij, "is het persoonlijk eigendom van den wever; die weven wilde, moest maar zorgen, dat hij een getouw had. Het getouw, waarop ik altijd geweven (2) heb, werd door de firma Van Meerendonk gemaakt, evenals het Duitsch machien (3). Van Meerendonk (4) was zoowat de alleenheerscher op dit gebied, op 't Goirke, Hasselt en Heikant. Het maken van zulk een weefgetouw kostte plm. 40 gulden, dat was voor vele wevers dikwijls een heele som, zoodat hij in eere gehouden werd; de trekboom moest van hard hout zijn, want het altijddurend schuiven van de harde gelijmde draden maakte er spoedig diepe groeven in, ook de borstboom en onderlooper (waar het geweven stuk op gewonden werd, Van Geloven sprak van 'onderleuper') moesten van sterk materiaal zijn, evenals de lade; kam en riet waren gewoonlijk van den fabrikant en werden voor elk artikel apart bewaard, hetgeen werk spaarde. Het Duitsche machien, dat ik nog in 't schop heb staan, is ook door Van Meerendonk gemaakt en kostte 28 gulden. Het kwam ook wel eens voor," zoo vervolgde Van Geloven, "dat men een getouw wenschte te huren, bv. in drukke tijden, wanneer men een tweede getouw kon plaatsen, waarop dan een zoon of ook meermalen een dochter des huizes of zelfs de vrouw des huizes plaats nam; voor dit huren moest men dan ongeveer 8 tot 10 gld. per jaar betalen (5)."

Waar Van Geloven over "drukke tijden" sprak, wenschten wij ook daarover iets meer te weten. "Wat versta je onder druk?" vroegen wij verder, want we meenden in hem, die vrijgezel was gebleven en er een hobby, de jacht, bij hield, nu niet de man te zien, die zich bizonder druk om "druk" maakte, ten minste niet als een vader van talrijke kinderen.

"Er zijn", zoo antwoordde hij, "voor Tilburg werkelijk drukke tijden geweest, dat was bv. in den tijd van de randbaai en de vrieskes. Toen was het voor den wever een goede tijd en vele 'eigen' huizen stammen uit dien tijd. Het heele huishouden werkte dan mede, de vrouw en kinderen hielpen met het kettinglijmen en buitenzetten (drogen), de kinderen spoelden de restjes van het inslaggaren weer op, ze moesten den 'uffenèr' (6) hanteeren en zoo hielp het heele huishouden om het getouw maar spoedig aan den gang te brengen."

"Je hebt, Frans, nu al zoo lang over de ketting of schering gesproken, vertel nu eens iets van den inslag, want schering en inslag zijn toch onafscheidelijk", zoo vroegen wij verder.

"De inslag werd ons altijd door den fabrikant per stuk, althans juist zooveel als we noodig hadden toegewezen; dat moesten we zelf op de fabriek gaan halen, 't kon wel eens iets te veel zijn, maar gewoonlijk maar juist genoeg, want als we te vast weefden, 't ging om zooveel streen per smet (7), dan was dit voor den fabrikant een schadepost. Toch kwam het wel eens voor, dat het moeilijk was een bepaald aantal strengen in het stuk te weven, dan werd het garen nat gemaakt en 't ging gemakkelijker. Nu kwam het wel eens voor, dat de fabrikant mopperde als er garen teruggebracht werd, dat was niet erg verstandig van dien fabrikant, want dan zon de wever op middelen om van die standjes gevrijwaard te blijven en 't garen werd op de een of andere manier 'vermoffeld', soms wel op zeer unfaire manieren. Zoo werd het garen wel eens in een diepe sloot geworpen (8). Ik heb", zoo vervolgde Frans, "me ook met die practijken nooit opgehouden; kon het garen er niet in, dan moest de fabrikant maar weten wat hij er mee deed, 't was zijn eigendom, en wat nu eenmaal niet kan, dat kan niet, eerlijkheid duurt het langste." Dat waren we met hem ten volle eens en het deed ons werkelijk genoegen in den laatsten Tilburgschen huiswever zoo'n resolute kerel te kunnen ontmoeten.

 

(Slot volgt)

 

GERARD VAN LEIJBORGH

 

 

1. Jhr. van Sasse van IJsselt, voorzitter van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, bracht met verscheidene prominente figuren uit de Brabantsche Wetenschappelijke wereld in Juni 1939 bij een excursie naar Tilburg ook een bezoek aan de Hasseltsche kapel en den laatsten Tilburgschen huiswever.

2. Geweven: een Brabantsche tijdvorm van het werkwoord weven, de taalkundige lezer zal liever "geweefd" schrijven, hetgeen hij voor zich kan veranderen.

3. Duitsch machien = een soort jacquard of harnas, in tegenstelling met Fransch machien, doch daarover later.

4. De Tilburgsche getouwen schijnen wel goed te zijn geweest, want het is bekend, dat vóór 70 à 80 jaren de firma Blomjous vele houten getouwen voor rekening van Leiden maakte en daarheen zond.

5. Oogenschijnlijk is deze huur van 10 gld. per jaar voor een weefgetouw, dat 30 à 40 gld. nieuw kostte, een hoog bedrag. In werkelijkheid is dit niet, want de risico was in vroeger dagen zeer groot. Eerstens kwam het nog al eens voor, dat de huur op zich liet wachten, dan had een getouw veel te lijden met uitbreken en plaatsen, met de daaraan klevende reparatiekosten. Verder gebeurde het vaak, dat de petroleumlamp heele gaten in de balken brandde, niettegenstaande de bescherming met een ijzeren of blikken plaat. Heel veel branden in wevershuizen kwamen in vroeger dagen op rekening van de kunstverlichting van de weefgetouwen. Het verhuren van weefgetouwen was geen lucratief baantje voor de firma Van Meerendonk en we geloven, dat zij liever de "busseltjes" voor 1 gld. per stuk verhuurde.

Het Duitsch machien was ook meesttijds het eigendom van den wever, ofschoon het ook dikwijls door den fabrikant werd geleend, evenals de jacquards, die veel hooger in prijs waren. Het Duitsch machien werd gewoonlijk boven op het weefgetouw geplaatst, het Fransch machien of houten jacquard werd op zolder gezet en door een gat in den zolder met het weefgetouw verbonden. Toen in de jaren 1914-1918 er houtnood en brandstoffennood was, werden deze toestellen welke nog op de zolders der fabrieken bewaard werden, naar den brandstapel verwezen; de machinale of ijzeren jacquards hadden ze vervangen. Dit was het roemloos einde van een 100-jarige uitvinding. (Gerard v. Leijborgh)

6. Uffenèr = univers, een toestel waarmede de ketting in de verlangde breedte op de kettingboom werd gebracht. De "univers" zal wel algeheel of volle breedte beduiden en een Fransche uitvinding zijn, althans van Franschen oorsprong. De univers werd altijd iets breeder gehouden dan het weefriet.

7. Smet = 5 ellen, een typische uitdrukking, want dit "smet" is werkelijk een smet. Deze smet werd met roode aarde als meetteeken op de ketting gebracht. Wanneer er op de ketting drie naast elkaar liggende smetten voorkwamen, dan was dit voor den wever het teeken, dat zijn stuk "vol" was. Een ketting bestond meestal uit vier stukken van 50 ellen. Wanneer de wever z'n stuk vol had, legde hij 'n monster, dat is een bandje van gekleurde draden. Deze gebruiken zijn ook bij de machinale weverij behouden.

8. Toevallig hebben wij zoo'n geval in onze jeugd op 't Goirke medegemaakt, toen op 'n Zondagmorgen een heele zak vol garenpijpen uit een sloot werd opgevischt. Deze consternatie is ons lang bijgebleven. Ons staat nog voor dat de betreffende fabrikant tot 'n ander inzicht is gekomen.