CuBra

 

 

Marjoke Linckens
Azizam


 

Het waait. Ze loopt met snelle pas over de kinderkopjes van de verlaten winkelstraat. Haar hakjes klikken in staccato. Het is gestopt met regenen. De wind speelt met de lange regenjas die ze draagt, bolt of slaat hem tegen haar kuiten.  Ze passeert winkels en warenhuis. Neonlicht verspreidt een koele sfeer over de spullen in de etalage van het warenhuis. Kleding, schoenen, tapijten. Normaal gesproken zou ze genieten van het uitgestalde goed, maar nu is het iet uitnodigend genoeg om haar stap te vertragen. Verderop leunt een zwerver tegen een lantaarnpaal. Als ze hem passeert roept hij haar iets na. Zijn woorden bereiken haar in flarden. Ze neemt niet de moeite zich om te draaien, haar pas in te houden, hem aan te kijken. Verwoed strijkt met een hand de haren uit haar gezicht.

‘Als hij nu maar thuis is,’ denkt ze. ‘God, laat hem alstublieft thuis zijn.’ Ze heeft zijn telefoon in de namiddag elke tien minuten laten rinkelen. Geen gehoor. Dat kan ook betekenen dat hij niet gestoord wil worden, weet ze. Als hij zich terugtrekt in zijn atelier om te schilderen sluit hij de wereld buiten. Ook haar. Vergeet te eten, slapen, tijd en plaats. Laat zich meeslepen door zijn gevoel. Smijt de olieverf met spetterende kleuren op het maagdelijk witte linnen. Met deze hoop is ze van huis gegaan. Terwijl ze doorstapt repeteert ze de tien cijfers van zijn telefoonnummer. Één nummer bij elke voetstap. Dan zijn geboortedatum, postcode, huisnummer. Samen ook tien cijfers. Terwijl ze wacht bij de stoplichten om een straat over te steken mompelt ze haar eigen nummers. Om als het ware te bezweren dat hij de deur open zal doen. Dat ze niet straks in zijn portiek zal staan, wetende dat hij waarschijnlijk thuis is maar haar niet wil zien.

‘Alleen zijn sofi-nummers weet ik niet uit mijn hoofd.’ Ze lacht wrang bij de gedachte.

 

In de verte ziet ze het dak van zijn flatgebouw, het balkon van de bovenste verdieping. Er brandt licht in zijn woonkamer. Ze slaakt een zucht van verlichting. Grauwig grijs torent de flat in de schemering boven de kale boomtoppen uit. Het begint zacht te miezeren. Ze versnelt haar stap. Spijtig denkt ze aan de paraplu die ze thuis heeft gelaten. Natte haren flatteren haar niet. De deur van de hal gaat automatisch open. Ze haalt diep adem en tast in haar jaszak naar de lippenstift. Na een druk op de knop hoort ze de lift naar beneden zoemen. In de groezelige spiegel verft ze haar mond en woelt door haar kapsel. Controleert of de mascara rond haar ogen niet is uitgelopen.  Enkele minuten later drukt ze in de galerij op zijn bel.

 

Hij trekt een fles rode wijn open. Italiaanse, ziet ze op het etiket. De kurk gooit hij achteloos op de grond. Dan loopt hij naar de keuken voor een glas. Ze hoort het kastdeurtje piepen. Weet hoe hoog hij zal moeten reiken. Hij komt terug, vult haar glas. Zelf drinkt hij bier, uit een blikje. Ze ruikt verse verf. Wil niet vragen of hij gewerkt heeft. Ze zwijgen.

Onder tafel liggen kranten, ongeopende post, lege blikjes. Hij drinkt verschillende merken door elkaar, denkt ze. Ze concentreert zich op haar voeten, die knellen in de modieuze, maar ongemakkelijke schoenen. Na enkele minuten verbreekt hij de gespannen stilte.

‘Ik had geen zin de telefoon aan te nemen. Ik verwachtte niet dat jij zou bellen. ‘Natuurlijk, als ik geweten had dat jij het was….’ Hij kijkt haar afwachtend aan. Ze geeft niet meteen antwoord maar neemt hem nauwkeurig in zich op. Zodat ze hem straks, iedere lijn van zijn gezicht, in haar geheugen kan kerven. Zijn zwarte haar zit in de war, lijkt frisgewassen. Diepe wallen onder de ogen. Ogen in de kleur van de herfst, die tot diep in haar ziel kunnen kijken.  Baardstoppels op wangen en kin, zoals elke avond. Een grijze joggingbroek, verwassen T-shirt met blauwe en gele vegen verf. Blote, goed verzorgde voeten in badslippers. Zilveren ringen. Een om zijn duim, de ander aan zijn middelvinger. De ring met de zwarte steen, die ze zo goed kent. Ze ziet hem aan zijn hand, maar ook op het plankje onder haar spiegel in de badkamer. Of naast het kussen in haar bed, als hij hem afdeed tijdens hun liefdesspel. 

‘Ben je vandaag nog naar buiten geweest?’ Ze vuurt de vraag op hem af, om zich een houding te geven. Hij kijkt haar niet begrijpend aan.

‘Is dat belangrijk’, vraagt hij zacht.  Denk je echt dat daardoor de situatie anders wordt?’

‘Je geeft geen antwoord op mijn vraag.’  Hij zucht en wendt zijn blik van haar af. Ze zwijgen weer en ze overweegt om haar pijnlijke schoenen uit te schoppen en zich op de bank te nestelen. Vertrouwd, alsof er niets aan de hand is. Alsof ze hier weer thuis hoort. Haar mond voelt droog, haar glas is leeg. Hij maakt geen aanstalten opnieuw in te schenken. Omdat hij het vanzelfsprekend vindt dat ze dit zelf doet? Of omdat hij liever heeft dat ze opstapt? Er knaagt iets in haar maag. Een golf van misselijkheid doet haar moeizaam slikken. Tranen prikken achter haar oogleden. Ze haalt een papieren zakdoek uit haar tas en snuit zachtjes haar neus. Diep ademhalen nu. Proberen om niet de controle te verliezen. Ze bukt zich, friemelt aan de bandjes van haar schoenen. Haar ogen schieten vol. Shit, ze wil niet huilen. Voorover zittend dept ze haar ogen.

‘Waarom ben je naar me toe gekomen? Je weet hoe moeilijk ik dat vind. Ik probeer de dagen te vullen zonder jou, te wennen aan de gedachte dat het voorbij is tussen ons.’ 

Ze kijkt hem aan en wil wel schreeuwen hoezeer ze hem mist, hoezeer het haar spijt. Hoe elke vezel in haar lijf hunkert naar hem, alles in haar huis zijn afwezigheid uitstraalt. Maar ze slikt haar woorden in.  Omslachtig pakt ze de fles wijn, schenkt langzaam haar glas weer vol.

‘Deze flat is een noodoplossing,’ gaat hij verder. ‘Ik heb hem geaccepteerd omdat jij wilde dat ik zo snel mogelijk vertrok. Gelukkig heb ik iets anders aangeboden gekregen. Via die galeriehouder van mijn laatste expositie. Hij heeft een vakantiehuisje aan zee. Eind van de maand pak ik mijn biezen.’

De knaagrat in haar maag vreet zich dieper en dieper. De krop in haar keel belet haar te spreken. Boven haar rechteroog begint haar hoofd te kloppen. Weer die golf van misselijkheid. Ze herkent de symptomen van een acute migraineaanval.

‘Maar dat is zo ver weg,’ fluistert ze, haar hoofd gebogen. Hem nu aan te kijken, in zijn ogen te verdrinken,  zou onverdraaglijk zijn. En nog zachter: ‘ik heb je liever dichtbij, azizam.’

Hij lacht schamper. ‘Wat je ver noemt. Hooguit twee uur rijden. En noem me niet, nooit meer, azizam. Hoor je me?  Ik ben je allerliefste niet meer. Dat is over, voorbij. Je eigen beslissing, die ik probeer te respecteren.’

Zijn woorden snijden door haar lijf. Ze kan haar tranen niet meer bedwingen. Zachtjes snikkend kruipt ze in het hoekje van de bank. Hij zwijgt. Ze hoort hoe hij de televisie aanzet. De motor van de satelliet laat een vertrouwd brommen horen als hij de schotel naar de buitenlandse zenders draait. Even later het geluid van stemmen die ze niet kan verstaan. Afgewisseld met muziek die niet de hare is.

Ze  blijft zitten tot ze kramp in haar benen krijgt. Huilen kan ze niet meer. Hoeveel tijd is er verstreken? Als ze haar ogen opslaat tolt de kamer om haar heen.

‘Ik voel me ziek,’ zegt ze. Om het stilzwijgen tussen hen te verbreken. Hij haalt lichtjes zijn schouders op en kijkt haar even aan.

‘Wat wil je dat ik daaraan doe?’

Ze schudt haar hoofd. Langzaam staat ze op en loopt naar de gang. Nog langzamer trekt ze haar jas aan. In de spiegel naast de kapstok ziet ze hem op de bank zitten. Hij heeft de afstandsbediening in zijn handen, kijkt naar het televisiescherm.

‘Het is misschien beter dat ik ga.’ Ze zoekt steun bij de deurpost. ‘Tot gauw.’ Haar stem heeft een vragende klank.

‘Misschien.’ Hij klinkt schor, tenminste, ze denkt dat hij schor klinkt.

 

Buiten is het donker. Ze loopt ietwat gebogen de lange weg terug. Haar hakken slepen over de kinderkopjes in de winkelstraat. Het is harder gaan waaien en de regen striemt in haar gezicht. Ze duwt haar gebalde handen diep in de zakken van haar jas.

Vanaf hun eerste kus is ze bang geweest hem te verliezen. En die angst heeft het gewonnen van de liefde voor hem. Niet dat ze hem niet vertrouwde, of bang was voor andere vrouwen. O nee. Ze zou continu moeten vechten tegen zijn verlangen. Tegen zijn heimwee naar het granaatappelland, zoute zee land, zijn o zo verre moederland. Een land dat nooit het hare kan worden. Dus heeft ze hem van zich af gestoten, om zichzelf te beschermen voor een pijn die onverdraaglijk zou zijn. Ze heeft de trotse man op zijn ziel getrapt en diep gekwetst.

En pas nu hij haar uit zijn hart verbannen heeft, nu het te laat is, weet ze dat hij nooit, nooit meer weg zal gaan uit haar.