Feestverstoorder
met een loep als brandglas
Als
jongens - in de eerste helft van de vorige eeuw- vermaakten we ons nogal
eens met kleinschalig vuurtjestoken door middel van een loep, die we
danook bij voorkeur geen vergrootglas noemden, maar een brandglas. We
concentreerden er zonlicht mee op een stuk papier totdat het vlam vatte.
De in het Westbrabantse Steenbergen geboren emeritus-professor in het
Belgische Namur (Namen), Martien J.G. de Jong, houdt zich -figuurlijk
gesproken- al vele tientallen jaren met eigenlijk hetzelfde bezig -en
dikwijls met 'duivels plezier', om een term te gebruiken uit de titel van
een essay van hem over W.F. Hermans. Menig zwaarwichtig. maar onnauwkeurig
of apert onjuist of onrechtvaardig geschrift van eigentijdse literatoren
heeft hij op die manier in de fik gestoken. In een zojuist verschenen
bundel* nieuwe beschouwingen toont hij zich iets milder dan gewoonlijk.
Hij brengt nog wel brandgaten en schroeiplekken aan in enkele teksten die
hij onderhanden neemt, maar hij hanteert zijn loep nu voornamelijk om
teksten, de schrijvers ervan en de situaties waarin zij optraden, te
verhelderen, en zo het leesplezier van de liefhebbers te verhogen. En hun
informatie.
In het allereerste opstel verwijst hij al naar bijna 80
verschillende Nederlandse en buitenlandse schrijvers. In feite is ook deze
aanpak een manier van polemiseren. De Jong gaat er onderhoudend mee in
tegen het dogma van de 'autonome tekst', dat betoogt dat een stuk
literatuur louter een 'taalding' is, en dat bij het verklaren ervan
verwijzingen naar biografische of andere persoonlijke gegevens omtrent de
schrijver, uit den boze zijn. De 115 bladzijden tellende bundel , aangevuld
met 11 pagina's (10%!) noten en toelichtingen, heet "Het licht van
feestverstoorders", een ietwat raadselachtige titel, die De Jong
overigens prompt, bij wijze van motto, verduidelijkt met een citaat van
een 19e eeuwse collega van hem, Allard Pierson. Daarmee maakt hij
duidelijk dat hij de kenschetsing 'feestverstoorder' -een term die
overigens, merkwaardig genoeg, in geen nederlands woordenboek voorkomt- op
zichzelf betrekt, als een soort geuzennaam. Pierson stelt vast dat zij die
'ontaard genoeg zijn" om de gevestigde meningen in Nederland niet te
aanbidden, gemakkelijk als feestverstoorders beschouwd worden. Impliciet
geeft De Jong hiermee een veeg uit de pan aan de napraters en de leesluie
deskundigen in het Nederlandstalige literaire wereldje, die aan het
modieuze opiniëren de voorkeur geven boven het echte 'close reading',
namelijk het aandachtig bekijken van wat er werkelijk staat en waar het
allemaal verband mee houdt. Het komt me voor dat De Jong zijn 19e-eeuwse
collega niet alleen in dit citaat vindt, maar ook zijn affiniteit
onderkent met diens standpunt dat meningen gebaseerd moeten zijn op
hartstocht voor de werkelijkheid, en op een wisselwerking tussen gevoel en
verstand.De bundel bestaat uit vier delen die elk een afzonderlijk thema
behandelen, achtereenvolgens gewijd aan Jac.van Hattum, Herman de Coninck,
Gerrit Achterberg en zijn Leidse collega Ton Anbeek, of althans diens
handboek "De Geschiedenis van de Nederlandse literatuur -1885-1985.
In het lange eerste opstel neemt hij Paul Rodenko op de korrel omdat die
een gedicht van Jac. van Hattum dat hij becommentarieerde, aantoonbaar
niet volledig gelezen had. Maar tegelijk erkent hij dat deze te jong
gestorven baanbreker een 'ongewoon erudiete pen" bezat. Hij
vergelijkt zijn betekenis zelfs met die van Brit Herbert Read, hoewel die
zich meer bezig held met kunstkritiek , een aktiviteit waaraan Rodenko zic
weinig of nooit gewaagd heeft.Het stuk over De Coninck is het meest
onpolemische van het kwartet, maar De Jong heeft danook bewondering voor
het werk van die Vlaamse dichter, aan wie hij in deze bundel ook een
gedicht van hemzelf wijdt. Hij situeert de poëtische produktie van De
Coninck "op een van de toppen van de golvende lijn De
Genestet-Staring-Dèr Mouw- Noordstar."De Jong blijkt ook in deze
nieuwe bundel nog steeds niet uitgeschreven te zijn over het thema
Achterberg, waaraan hij in de loop van de jaren al heel wat polemische
beschouwingen heeft gewijd, sinds hij zich tientallen jaren geleden
verstoutte om als eerste uit de doeken te doen hoe het nu eigenlijk zat
met de moord die de geniale dichter in de dertiger jaren gepleegd heeft.
De titel van het essay: "Zedenmeesterij in Holland" maakt al bij
voorbaat duidelijk dat De Jong hierin afrekent met het literaire wereldje
dat hem dit woedend kwalijk genomen heeft. Het opstel is ook een
gedetailleerd overzicht van de pennenstrijd de afgelopen tientallen jaren
in Nederland over de figuur van Achterberg en diens werk gevoerd is.Met
"Taalkunst in Nederland en Vlaanderen" levert De Jong een
erudiete en uitvoerige studie over de vraag wat nu eigenlijk Nederlandse
letterkunde is. Volgens hem is zijn collega Anbeek ernaast, als hij in
zijn handboek de Vlaamse literatuur blijkbaar niet tot de Nederlandse
rekent, maar beide als 'aparte grootheden' kwalificeert. Het 'Vlaamse
verschil' dat de Leidse emeritus-hoogleraar als argument aanvoert is zeer
betrekkelijk, zo toont De Jong aan, met spitse argumenten en een
indrukwekkende hoeveelheid voorbeelden uit de Nederlandstalige literatuur.
Het is eigenlijk ook volslagen irrelevant konkludeert hij, want die
verschillen zijn geen van alle specifiek literair. De essentie van
literatuur is de taal waarin zij zich manifesteert, aldus Martien de Jong.
"Literatuur s een kunstwerk in taal."
"Het
licht van feestverstoorders" Kunstenaars, treiteraars en
zedenmeesters", uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2008.